In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van de Gemeente Rotterdam om in te stemmen met een door verzoeker aangeboden schuldregeling. Verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 35.220,61, heeft op 21 juni 2021 een verzoek ingediend om toepassing van de schuldsaneringsregeling en heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. De Gemeente Rotterdam, als een van de schuldeisers, heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, wat aanleiding gaf tot de procedure.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente Rotterdam een vordering van € 2.292,69 heeft, wat 6,5% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft de belangen van de Gemeente Rotterdam afgewogen tegen die van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, vooral gezien het feit dat een ruime meerderheid van de schuldeisers (tweeëntwintig van de drieëntwintig) met de regeling akkoord ging. Bovendien is het voorstel goed gedocumenteerd en getoetst door de Kredietbank Rotterdam.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn psychische problemen en afstand tot de arbeidsmarkt. De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoeker toegewezen en de Gemeente Rotterdam bevolen om in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is de Gemeente Rotterdam veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en vervangt de vrijwillige instemming van de schuldeisers.