ECLI:NL:RBROT:2021:8646

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
C/10/620829 / FT EA 21/788 en C/10/620830 / FT EA 21/789
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 2 september 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, die kampt met schulden en psychische klachten, een verzoek heeft ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. Verzoekster had op 24 juni 2021 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend, samen met een voorstel voor een schuldregeling aan haar schuldeisers. De gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met deze regeling, omdat zij op grond van artikel 60c van de Participatiewet niet mocht instemmen met een akkoord dat een boete- of fraudevordering betreft. Tijdens de zitting op 26 augustus 2021 was de gemeente Rotterdam niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

De rechtbank heeft de belangen van de gemeente Rotterdam afgewogen tegen die van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de gemeente Rotterdam, met een vordering van 16,4% van de totale schuldenlast, niet in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de regeling, vooral omdat een ruime meerderheid van de schuldeisers (acht van de negen) akkoord ging met het voorstel. De rechtbank oordeelde dat het voorstel goed gedocumenteerd was en dat verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, niet in staat is om meer te betalen dan het aangeboden percentage.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster toegewezen en de gemeente Rotterdam bevolen in te stemmen met de schuldregeling. De gemeente Rotterdam werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank heeft tevens het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [Nummer]
uitspraakdatum: 2 september 2021
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 24 juni 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om de gemeente Rotterdam, afdeling Werk & Inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam), die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 26 augustus 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij [naam 4] (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift negen schuldeisers, waarvan drie preferente schuldeisers met drie vorderingen en zes concurrente schuldeisers met zes vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 20.139,44 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 7 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 12,13 % aan de preferente schuldeisers en 6,18 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster heeft psychische klachten waarvoor zij in behandeling is en moet eerst aan zichzelf werken voordat zij de arbeidsmarkt kan betreden. Zij is daarom thans ontheven van de sollicitatieverplichting en deze ontheffing loopt tot en met 18 januari 2022. Het is vooralsnog onbekend of deze ontheffing in januari 2022 zal worden verlengd. De aangeboden regeling voorziet dan ook in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Acht schuldeisers met acht vorderingen stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam met één vordering stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van
€ 3.304,60 op verzoekster, welke 16,4 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar contacten met schuldhulpverlening heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet mag instemmen met het aangeboden akkoord als de schuld een boete- of fraudevordering betreft waarvoor een boete is opgelegd.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Het verweer van de gemeente Rotterdam laat onverlet dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Dit artikel kent immers geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de gemeente Rotterdam, waarbij zij als weigerende schuldeiser is aangemerkt, een aandeel vormt in de totale schuldenlast van
16,4 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk acht van de negen schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De gemeente Rotterdam met één vordering stemt hier niet mee in.
De rechtbank stelt eveneens vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster ontvangt een Participatiewet-uitkering. Verzoekster heeft psychische klachten waarvoor zij in behandeling is en moet eerst aan zichzelf werken voordat zij de arbeidsmarkt kan betreden. Derhalve is zij thans vrijgesteld van de sollicitatieverplichting en deze vrijstelling loopt nog tot en met 18 januari 2022. Zodra die ontheffing afloopt, zal door de gemeente Rotterdam, afdeling W&I, erop worden toegezien dat verzoekster haar inspanningsverplichting nakomt, zo heeft schuldhulpverlening ter zitting verklaard.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 september 2021. [1]
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.