ECLI:NL:RBROT:2021:8650

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
C/10/624054 / FT EA 21/1054 – C/10/624657 / FT EA 21/1055
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning

Op 2 september 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster had op 18 augustus 2021 een verzoekschrift ingediend, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, het vonnis van 14 september 2018 tot ontruiming van haar woonruimte ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 2 september 2021 was verweerster niet verschenen, terwijl verzoekster en vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening wel aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster inmiddels is aangemeld voor een schuldhulpverleningstraject en dat er budgetbeheer wordt opgestart om haar huur en vaste lasten te kunnen betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster had aangekondigd over te gaan tot ontruiming. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die het vonnis van 2018 ten uitvoer wilde leggen. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen, met de voorwaarde dat verzoekster de lopende huurtermijnen tijdig blijft betalen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [Nummer]
uitspraakdatum: 2 september 2021
[naam 1],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 18 augustus 2021, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 18 augustus 2021 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 augustus 2021.
Mr. M.S van der Steld, werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., heeft namens Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 2 september 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [naam 3] , werkzaam bij het Expertise Team Financiën van de gemeente Rotterdam.
Verweerster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 september 2018 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoekster inmiddels is aangemeld bij de Kredietbank Rotterdam voor een schuldhulpverleningstraject en dat de aanvraag in behandeling is genomen. Daarnaast wordt er budgetbeheer opgestart zodat de huurtermijnen en de overige vaste lasten tijdig worden betaald. De huur van € 637,63 kan door verzoekster betaald worden wanneer uitgegaan wordt van een inkomen op basis van haar Participatiewet-uitkering. De maanden juli en augustus 2021 zijn door verzoekster betaald. Na sluiting van de zitting is door verzoekster een bewijs aan de rechtbank gestuurd dat de huurtermijn voor de maand september eveneens door haar is betaald.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft verweerster verklaard dat zij diverse betalingsregelingen met verzoekster heeft getroffen, voor een huurschuld die in 2018 heeft geleid tot een veroordelend vonnis. De huurachterstand is sinds vonniswijzing toegenomen. Daarnaast is verzoekster de huur bij vooruitbetaling verschuldigd. Verweerster stelt dat verzoekster de huur echter herhaaldelijk te laat of in zijn geheel niet heeft betaald. Daanaast heeft verzoekster heeft zich al in 2019 aangemeld bij Actief Schuldhulp. Op verzoek van verzoekster is de schuldhulpverlening echter destijds beëindigd. Gelet op de aanzienlijke huurschuld is er geen zicht op verbetering van het betaalgedrag en is er geen vertrouwen dat de lopende termijnen in de nabije toekomst wel door verzoekster worden voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 september 2018 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 14 juli 2021 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 23 augustus 2021 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 14 september 2018 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 14 september 2018 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van mr. M.H.M. Houben, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 september 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.