Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding, met producties;
- de aantekeningen van de griffier van het op de rolzitting van 18 mei 2021 door [gedaagde] gegeven mondelinge antwoord;
- het tussenvonnis van 31 mei 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de aanvullende conclusie van antwoord van 25 juni 2021 van mr. E.H.P. Dingenouts, de toenmalige gemachtigde van [gedaagde], met producties;
- de brief van mr. Dingenouts, waarin hij zich als gemachtigde aan de zaak heeft onttrokken;
- de brief van 7 juli 2021 van de gemachtigde van Bonju, met producties;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021;
- de e-mail van 2 augustus 2021 van [naam] van de gemeente Rotterdam, namens [gedaagde], met één productie;
- de brief van 3 augustus 2021 van de gemachtigde van Bonju, met producties;
- het proces-verbaal van de voortzetting van de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2021.
2..De vaststaande feiten
3..De vordering
4..Het verweer
(zie r.o. 2.4.).
5..De beoordeling
1 mei 2021 door Bonju wordt als volgt overwogen.
De gevorderde verklaring voor recht van het einde van de huurovereenkomst met ingang van 1 mei 2021 en de gevorderde ontruiming van het gehuurde zal dan ook worden toegewezen, waarbij de ontruiming gelast zal worden uiterlijk binnen één maand na de betekening van dit vonnis. Hetgeen [gedaagde] heeft gesteld ten aanzien van de aanzegging van de huurovereenkomst in de brief van de gemachtigde van Bonju van 30 maart 2021 kan in dit verband niet tot een andere conclusie leiden. Die aanzegging is weliswaar niet juist omdat het einde van de huurovereenkomst tegen een te vroege datum is aangezegd, doch de aanzegging in het e-mailbericht van 28 maart 2021 is wel juist en ingevolge die aanzegging is het einde van de huurovereenkomst per 1 mei 2021 een feit.
14 juli 2021 stappen ondernomen om de gebreken te verhelpen. Bovendien heeft [gedaagde] geen specificatie van de geleden schade opgesteld en ingediend, waardoor het daadwerkelijke schadebedrag niet kan worden vastgesteld en een beroep op verrekening niet slaagt.
.Het bedrag aan kosten dient berekend te worden aan de hand van de ten tijde van de dagvaarding bestaande huurschuld, uitgaande van het bedrag van € 619,30 per maand, derhalve € 1.857,90. Gelet op het in het besluit bepaalde tarief is aan buitengerechtelijke kosten toewijsbaar een bedrag van
€ 337,21, (incl. btw).
6..De beslissing
€ 3.715,80 , te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.857,90 aan betalingsachterstand ter zake de maanden maart tot en met mei 2021 vanaf 3 mei 2021 tot de dag van algehele voldoening alsmede over een bedrag van € 1.857,90 aan betalingsachterstand ter zake de maanden juni tot en met augustus 2021 vanaf de respectieve verzuimdata van die termijnen tot de dag van algehele voldoening;