Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- [naam 2] , werkzaam bij Kredierbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
- de heer [naam 3] , werkzaam bij het Leger des Heils (hierna: hulpverlening).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van de gemeente Rotterdam om in te stemmen met een door verzoeker aangeboden schuldregeling. Verzoeker, die op 23 juni 2021 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indiende, had een schuld van in totaal € 10.463,53 bij tien schuldeisers, waaronder de gemeente Rotterdam. De gemeente weigerde echter in te stemmen met de aangeboden regeling, die voorzag in een betaling van 25,58% aan de preferente schuldeiser en 12,79% aan de concurrente schuldeisers, en voerde aan dat de vordering na 1 januari 2013 was ontstaan en dat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig was nagekomen.
Tijdens de zitting op 26 augustus 2021 was de gemeente Rotterdam niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproep. De rechtbank heeft vervolgens de belangen van de gemeente afgewogen tegen die van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, aangezien negen van de tien schuldeisers akkoord waren gegaan met het voorstel. Bovendien was het voorstel goed gedocumenteerd en getoetst door een onafhankelijke partij, de Kredietbank Rotterdam.
De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker, die zijn schuldenproblematiek vanuit een stabiele situatie wilde oplossen, zwaarder wogen dan die van de gemeente. Daarom werd het verzoek om de gemeente te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. De gemeente Rotterdam werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Dit vonnis treedt in de plaats van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.