4.2Toetsingskader ex artikel 272 lid 2 en 3 Fw
D
erechtbank dient thans te beoordelen of het op 2 juli 2021 aangenomen akkoord al dan niet moet worden gehomologeerd.
De rechtbank overweegt vooreerst dat de procedure over de homologatie van een akkoord niet moet worden gezien als een procedure op tegenspraak tussen partijen doch als een op een spoedige beslissing over het akkoord gerichte rechtsgang. De rechtbank verleent daarbij naar eigen inzicht haar goedkeuring aan het akkoord of weigert de goedkeuring zonder daarbij in enig opzicht gebonden te zijn aan hetgeen door de bewindvoerder, de schuldeisers en de schuldenares als hun standpunt naar voren is gebracht. De gewone regels van stelplicht en bewijslast zijn niet van toepassing.
Artikel 272 lid 2 Fw bepaalt voor zover thans van belang dat de rechtbank de homologatie zal weigeren:
- indien de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som te boven gaan;
- indien de nakoming van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd;
- indien het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer schuldeisers of met behulp van andere oneerlijke middelen is tot stand gekomen, onverschillig of de schuldenaar dan wel een ander daartoe heeft medegewerkt;
- indien het loon en de verschotten van de deskundigen en de bewindvoerders niet
in handen van de bewindvoerders zijn gestort of daarvoor zekerheid is gesteld.
Krachtens lid 3 kan de rechtbank de homologatie ook op andere gronden en ook ambtshalve weigeren.
4.2a De baten van de boedel versus het aangeboden akkoord (artikel 272 lid 2 onder 1 Fw)
Het wettelijke vereiste dat de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som niet (aanmerkelijk) te boven mogen gaan, vindt zijn grond in het uitgangspunt dat een akkoord de crediteuren in financieel opzicht niet aanmerkelijk minder mag opleveren dan zij zouden ontvangen bij liquidatie ten gevolge van een faillissement.
Dit laatste dient het toetsingskader te zijn bij de beoordeling van het akkoord.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt in het bedoelde vereiste eveneens besloten dat met elkaar worden vergeleken enerzijds het bedrag dat de concurrente crediteuren ingevolge het akkoord zullen ontvangen en anderzijds de uitkering die zij zouden kunnen krijgen in een, bij het niet doorgaan van het akkoord, te verwachten faillissement van schuldenares.
Het akkoord voorziet er in dat schuldenares wordt vereffend en dat alle baten die tijdens de vereffening bestaan en nog worden gerealiseerd, toekomen aan crediteuren - minus de kosten van de surseance en de betaling van de preferente crediteuren conform de regeling met de Belastingdienst - naar rato van hun vorderingen. Tot de baten des boedels als hiervoor bedoeld kunnen, naast het gerealiseerde bedrag op de bankrekening, in ieder geval volgens opgave van schuldenares worden gerekend:
- € 80.000,00 te betalen vóór 30 september 2021 door de ex-bestuurder van schuldenares (op basis van de VSO;
- € 462.554,00 te betalen door [X] ;
- de betalingen door de Nederlandse en Belgische debiteuren.
Daarnaast heeft schuldenares een regeling met de Belastingdienst kunnen treffen waardoor niet € 188.857,77 maar € 81.208,84 betaald hoeft te worden. Het voordeel, zijnde
€ 107.648,84 zal het uitkeringspercentage aan de concurrente crediteuren verhogen.
Door de weigeraars ( [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] ) wordt, ten aanzien van deze weigeringsgrond, in de kern betoogd dat het onzeker is of er een vaststellingsovereenkomst met de ex bestuurder tot stand komt, of Kombiverkehr bereid is om het resterende deel van de koopprijs te betalen en of en zo ja wanneer de vorderingen van de Belgische debiteuren (een vordering van circa € 631.000) kunnen worden geïnd. Een faillissement zou volgens de weigeraars de geëigende weg zijn om schuldenares te liquideren. In een faillissement kan de curator met de aan hem toekomende instrumenten en bevoegdheden onderzoek doen naar onregelmatigheden, beschikbare assets en onderzoeken of er rechtshandelingen zijn verricht waarmee crediteuren zijn benadeeld.
De rechtbank is van oordeel dat met het, ter terechtzitting van 22 juli 2021, ter inzage geven van de VSO van 21 juli 2021en het e-mail bericht van [X] van 21 juli 2021 in combinatie met de bevestiging dienaangaande van de bewindvoerder ter zitting, voldoende duidelijkheid is gegeven. Ten aanzien van de gelegde beslagen op de Belgische debiteuren volgt de rechtbank het standpunt van schuldenares dat door de homologatie van het akkoord en het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking op grond van de Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures deze komen te vervallen. De rechtbank stelt vast dat schuldenares in het kader van het akkoord aan de Belastingdienst aanzienlijk minder hoeft te worden betaald dan in geval van faillissement.
De bewindvoerder heeft verklaard dat hij het verkooptraject en de overeenkomst met [X] heeft laten onderzoeken en dat op de genomen beslissingen niets is aan te merken. De door de weigeraars hiertegen aangevoerde bezwaren zijn onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd om te kunnen concluderen dat onderzoek door een curator tot een hogere opbrengst zou leiden.
Daarnaast is de bewindvoerder nauw betrokken geweest bij het tot stand komen van de VSO met de ex bestuurder. Gelet op hetgeen de bewindvoerder verder heeft verklaard, namelijk dat er geen andere baten zijn te verwachten en hij geen aanwijzingen heeft dat onderzoek door een curator de zaken anders gaat maken voor de crediteuren, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat in geval van faillissement andere (hogere) baten in de boedel zullen vloeien. Daarnaast zullen naar verwachting de kosten van een faillissement hoger zijn dan van het thans bewandelde traject, hetgeen het beschikbare actief zal verlagen. Aannemelijk is dat er in het faillissement kosten gemaakt moeten worden om het restant van de vordering op Kombiverkehr te incasseren zulks met een bij voorbaat niet zekere uitkomst.
Gelet op al het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som, te boven gaan. Van de onder artikel 272 lid 2 onder 1 Fw omschreven -verplichte- grond tot afwijzing van de homologatie van het akkoord, is dan ook geen sprake.
4.2b Nakoming van het akkoord voldoende gewaarborgd (artikel 272 lid 2 onder 2 Fw)
Ten aanzien van deze weigeringsgrond voeren de weigeraars - samengevat - aan dat een groot deel van de baten, zoals hiervoor onder 4.2a omschreven, nog onzeker is en de voorgenomen vereffening met onvoldoende waarborgen is omkleed nu niet aannemelijk is dat de beoogde vereffenaars, vanwege hun rol binnen c.q. jegens schuldenares, de belangen van de gezamenlijke schuldeisers zullen behartigen. Daarnaast beschikken de beoogd vereffenaars niet over dezelfde vakkundige kennis en middelen als curatoren.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat ter zitting van 22 juli 2021 ten aanzien van de baten van de boedel voldoende duidelijkheid is verstrekt.
Desgevraagd heeft schuldenares verklaard dat ook voor de betwiste schuldeisers een voorziening is getroffen totdat vaststaat dat zij aanspraak kunnen maken op betaling. Indien geen aanspraak op betaling kan worden gemaakt, komt de voorziening ten goede aan de erkende concurrente schuldeisers, zodat ten aanzien van dit punt de nakoming van het akkoord eveneens voldoende is gewaarborgd.
De vereffeningsprocedure is een procedure die met (wettelijke) waarborgen en eventuele aansprakelijkheden van de vereffenaars is omkleed. Immers indien en voor zover schuldenares in gebreke blijft bij de uitvoering van het akkoord, schuldeisers ex artikel 280 Fw, jo 165 en 166 Fw ontbinding van het akkoord kunnen vorderen. Verder hebben de aangewezen vereffenaars ex artikel 2:23a BW dezelfde aansprakelijkheid als de bestuurder van schuldenares. Voorts kunnen schuldeisers ex artikel 2:23b, lid 5 BW in verzet komen tegen de nedergelegde rekening en verantwoording. Tot slot kan een belanghebbende ex artikel 2:23c, lid 1 BW heropening vereffening verzoeken indien het bestaan van een bate blijkt.
4.2c Ten aanzien van overige weigeringsgronden van artikel 272 tweede lid (onder 3 en 4 Fw)
Het is de rechtbank niet gebleken dat een van deze weigeringsgronden in deze (voorlopig verleende) surséance van betaling aan de orde is.