ECLI:NL:RBROT:2021:8742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
RK 21.160
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Roos – van Toor
  • J.J.P. van Wieringen
  • E.J. van Gruijthuijsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Homologatie van een akkoord in het kader van voorlopige surseance van betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan over de homologatie van een akkoord in het kader van een voorlopige surseance van betaling voor een besloten vennootschap. Op 20 april 2021 diende de schuldenares een verzoekschrift in bij de rechtbank, vergezeld van een ontwerp van akkoord. De rechtbank verleende op 21 april 2021 voorlopige surseance van betaling en bepaalde een zitting voor de crediteurenvergadering op 21 juli 2021. Tijdens deze vergadering werd het akkoord aangenomen, maar enkele schuldeisers verzochten om weigering van de homologatie, onder andere omdat zij meenden dat het proces niet transparant was en dat de belangen van de schuldeisers niet goed waren behartigd.

De rechtbank heeft de bezwaren van de schuldeisers beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van weigeringsgronden zoals bedoeld in de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat het akkoord niet aanmerkelijk minder oplevert voor de schuldeisers dan in geval van faillissement en dat de nakoming van het akkoord voldoende gewaarborgd is. De rechtbank heeft de homologatie van het akkoord goedgekeurd en het salaris van de bewindvoerder vastgesteld. De uitspraak is definitief en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degenen die daartoe recht hebben volgens de Faillissementswet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
homologatie akkoord
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 3 augustus 2021
in de voorlopige surseance van betaling ten aanzien van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf] ,
[adres]
[plaats 1] ,
advocaat: mr. S.J.B. Drijber,
hierna: schuldenares.

1.De procedure

1.1
Op 20 april 2021 is ter griffie van deze rechtbank van schuldenares een
verzoekschrift ex artikel 214 Faillissementswet (verder: Fw) ontvangen waarbij een ontwerp van akkoord is gevoegd.
1.2
Bij beschikking van 21 april 2021 van deze rechtbank is aan schuldenares voorlopig surseance van betaling verleend en is bepaald dat op 21 juli 2021 te 15:00 uur schuldenares en haar schuldeisers in raadkamer op het verzoekschrift zullen worden gehoord.
1.3
Bij verzoek van 29 april 2021 heeft schuldenares aan de rechtbank verzocht tot bepaling van een datum voor een crediteurenvergadering waarop gestemd zal worden over het bij het verzoekschrift tot verlening van surseance van betaling, ex art. 214 Fw, gevoegde ontwerp van akkoord waarbij tevens is gevraagd een uiterlijke datum te bepalen waarop de crediteuren hun schuldvorderingen bij de bewindvoerder moeten hebben ingediend,
1.4
Bij beschikking van 7 mei 2021 heeft de rechtbank bepaald dat schuldvorderingen ten aanzien waarvan de surseance van betaling werkt, uiterlijk 17 juni 2021 moeten worden ingediend en dat op 2 juli 2021 te 09:30 uur ten overstaan van de rechter-commissaris over het aangeboden akkoord zal worden geraadpleegd en beslist.
1.5
De rechtbank heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de raadpleging en beslissing over het aangeboden akkoord, gehouden op 2 juli 2021, waarbij het akkoord aangenomen en is bepaald dat de homologatie van het akkoord zal plaatsvinden op 16 juli 2021 te 14:00 uur.
1.6
Bij beschikking van 13 juli 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de behandeling van de homologatie van het akkoord zal worden aangehouden tot 22 juli 2021 te 11:00 uur.
1.7
De rechter-commissaris heeft op 16 juli 2021 een schriftelijk rapport uitgebracht, waarin zij de rechtbank adviseert het aangenomen akkoord te homologeren.
1.8
Op 21 juli 2021 is ter griffie van deze rechtbank van [schuldeiser 1] . gevestigd te [plaats 2] (Italië), schuldeiser (hierna [schuldeiser 1] ), een verzoekschrift tot weigering van homologatie van het akkoord ontvangen.
1.9
Eveneens is op 21 juli 2021 ter griffie van deze rechtbank van [schuldeiser 2] gevestigd te [plaats 3] (België), schuldeiser (hierna: [schuldeiser 2] ) een verzoekschrift tot weigering van homologatie van het akkoord ontvangen.
1.1
Ter zitting van 22 juli 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • mr. S.J.B. Drijber, advocaat van schuldenares;
  • de heer [naam 1] , interim controller in dienst van schuldenares;
  • mr. M. van der Laarse, bewindvoerder;
  • mr. P. van der Valk, kantoorgenoot van de bewindvoerder;
  • mr. P.E. Hendriksen en mr. R.M.T.M. Tielens, namens [schuldeiser 1] ;
  • dhr. [naam 2] , krachtens volmacht, namens [schuldeiser 3]
  • mr. J. van Hecke, namens [schuldeiser 2]
  • mr. F. Hengst, namens [schuldeiser 4] en [schuldeiser 5] (hierna ook : [schuldeisers 4 en 5] )
1.11
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat van de volgende feiten uit:
Het ontwerp akkoord
2.1
Schuldenares heeft in het bij het verzoekschrift tot verlening van surseance van betaling gevoegde ontwerp akkoord ex artikel 252 e.v. Fw, aangeboden om “
alle crediteuren, waarvan hun vorderingen tijdens de crediteurenvergadering vastgesteld is, naar rato van hun vordering een percentage te betalen van het gerealiseerde actief, minus de kosten van de surseance en de volledige voldoening van de preferente crediteuren”.
2.2
Schuldenares heeft in haar brief van 22 juni 2021 aan haar schuldeisers onder meer bericht dat de omvang van de schuldenlast zoals deze bij de bewindvoerder is ingediend en (gedeeltelijk) is erkend, bedraagt € 12.849.899,76. Verder heeft schuldenares aangegeven dat de omvang van de ingediende, maar betwiste, vorderingen op dat moment nog niet definitief was vastgesteld. Op basis van een vijftal in de brief genoemde veronderstellingen heeft schuldenares aan de concurrente crediteuren een betaling van een percentage van ca. 20% van hun vordering aangeboden, waarbij de mogelijkheid bestaat dat het daadwerkelijke percentage nog iets hoger zal liggen.
Voorts maakt schuldenares melding van een eerste betaling aan crediteuren van naar verwachting een derde van hun vordering na homologatie van het akkoord, uitgaande van de lijst van de bewindvoerder. Tenslotte wordt melding gemaakt van de vordering op de voormalig bestuurder als mogelijke bate, de ontbinding van schuldenares, het benoemen van vereffenaars en de rekening en verantwoording van de vereffening.
-
2.3
Bij aan schuldeisers gerichte brief van 28 juni 2021 heeft schuldenares het ontwerp van akkoord nader toegelicht en aangegeven dat “Het akkoord behelst derhalve voor de concurrente crediteuren een uitkering van minimaal 20 % van de vordering met inachtneming van de in de brief van 22 juni jl. aangegeven voorbehouden.” Verder heeft schuldenares in genoemde brief aangegeven dat de belastingdienst niet meer op volledige betaling van haar vordering staat waardoor na betaling van de preferente schulden het beschikbare actief minder zal afnemen.
2.4
Op 30 juni 2021 is een aandeelhoudersbesluit ten aanzien van schuldenares getekend waarin besloten is om schuldenares te ontbinden ingaande 7 dagen na de datum van de beschikking ex artikel 272 Fw waarbij het akkoord is gehomologeerd, onder de voorwaarde dat het akkoord is gehomologeerd. Als vereffenaars zijn mr. S.J.B. Drijber en de heer [naam 1] aangewezen.

3.De standpunten

Voor zover van belang is door partijen het navolgende aangevoerd.
3.1
Schuldenares
Schuldenares sluit zich aan bij hetgeen de rechter-commissaris in haar rapport heeft geschreven. Er is op de crediteurenvergadering eerst een inventarisatieronde gehouden en de uiteindelijke stemming heeft tot aanname van het akkoord geleid. Het akkoord behelst een minimale betaling van 20 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Daarbij is rekening gehouden met een reservering voor de betwiste schuldeisers. In het geval deze betwistingen terecht zijn, komt de reservering naar rato toe aan de concurrente schuldeisers, het is immers een liquidatieakkoord. Met de Belastingdienst is een regeling overeengekomen dat zij een dubbel percentage van het uitkeringspercentage aan de concurrente crediteuren zal ontvangen. Ter zitting heeft [naam 1] een berekening van het voordeel voor de concurrente crediteuren overgelegd, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 107.648,93. Ter zitting is door [naam 1] aangegeven dat het uitkeringspercentage aan concurrente crediteuren uitgaande van het “ worst case scenario “ 21,5 % is. Dit percentage is tevens vermeld op de hiervoor genoemde overgelegde berekening. Gemotiveerd is aangevoerd dat alle gelegde beslagen komen te vervallen, zodra het vonnis van homologatie in kracht van gewijsde is gegaan. Vervolgens kan tot inning van de debiteuren worden overgegaan, zal [X] haar schuld van € 462.554,00 voldoen en zal in het kader van de vaststellingsovereenkomst met de ex bestuurder van 21 juli 2021 (verder:VSO) € 80.000,00 worden betaald. Ten slotte is melding gemaakt van het aandeelhoudersbesluit.
3.2
Verzoekers tot weigering van de homologatie van het akkoord
De verweerschriften en de pleitaantekeningen (voor zover overgelegd) worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
3.2a [schuldeiser 1] heeft zich mede ter zitting, op het standpunt gesteld, dat zij de grootste schuldeiser is, dat het gehele door schuldenares in gang gezette proces ongestructureerd verloopt, dat schuldenares niet transparant is geweest, dat hierdoor de belangen van de schuldeisers in het geding zijn geraakt en het vertrouwen in schuldenares ontbreekt. Voorts heeft [schuldeiser 1] zich op het standpunt gesteld dat het akkoord tijdens de schuldeisersvergadering is verworpen. Voor zover de rechtbank oordeelt dat het akkoord wel is aangenomen, verzoekt [schuldeiser 1] de homologatie te weigeren omdat, nakoming van het akkoord onvoldoende is gewaarborgd, schuldenares onvoldoende inzicht geeft in de financiële toestand, een groot deel van de baten onzeker is en dat het niet aannemelijk is dat de vereffenaars de belangen van de gezamenlijke schuldeisers zullen behartigen.
3.2b Namens [schuldeiser 2] is mede ter zitting aangevoerd, dat de homologatie van het op 2 juli 2021 aangenomen akkoord dient te worden geweigerd. Daartoe is naar voren gebracht dat, zowel schuldenares als de bewindvoerder de crediteuren foutief hebben voorgelicht, er weinig vertrouwen mag worden gegeven aan de verklaringen van mr. Drijber en mr. Van der Laarse, dat een grondig onderzoek door een curator op zijn plaats is, dat er vragen zijn over rechtsgeldigheid van het akkoord en dat zij geen vertrouwen heeft in een correcte vereffening.
3.2c Ter zitting is namens [schuldeiser 3] aangevoerd dat, het bevreemdend is dat verrekeningen op de crediteurenvergadering niet aan de orde zijn geweest, zij moesten toen al bekend geweest zijn, de verkoopprijs van de activa onder de maat is, de voormalig bestuurder willens en wetens schulden heeft gemaakt en dat het verkrijgen van finale kwijting het hoofddoel is, dat het proces niet transparant is verlopen, dat het vertrouwen ontbreekt en dat een onderzoek naar de gang van zaken door een deskundige noodzakelijk is.
3.3
Instemmende schuldeisers
Mr. Hengst heeft namens zijn cliënten, [schuldeiser 4] en [schuldeiser 5] aangevoerd, dat zij ook grote schuldeisers zijn en dat er met dit akkoord meer over blijft dan in geval van een faillissement. Na verduidelijking op een enkel onderdeel van het aangeboden akkoord hebben zijn cliënten voor het akkoord gestemd. [schuldeisers 4 en 5] ondersteunt dan ook de homologatie van het akkoord.
3.4
De bewindvoerder
De bewindvoerder voelt zich door de kritiek op het onvoldoende informeren ook aangesproken. Hij geeft aan dat hij naar eer en geweten de schuldeisers heeft geïnformeerd. De bewindvoerder geeft aan dat hij meent met de regeling met de voormalig bestuurder het hoogst haalbare voor de crediteuren te hebben bereikt. De bewindvoerder geeft aan dat hij geen aanwijzingen heeft gevonden die er op zouden kunnen wijzen dat een onderzoek van de curator tot andere uitkomsten zou leiden. De bewindvoerder meent dat nu alleen de weigeringsgronden aan de orde zijn. Er is geen sprake van een wijziging van het akkoord maar van wijziging van de uitwerking. De baten van de boedel gaan de som van het akkoord niet te boven. De bewindvoerder ziet ook verder geen gronden voor weigering van de homologatie van het akkoord.

4.De beoordeling

4.1.
Wel of geen aangenomen akkoord?
Allereerst zal de rechtbank ingaan op het zowel door [schuldeiser 1] als [schuldeiser 2] aangevoerde standpunt dat op 2 juli 2021 geen akkoord is aangenomen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat in artikel 252 Fw niet is bepaald dat tijdens de crediteurenvergadering over een akkoord maar één keer mag worden gestemd. Daarentegen kan er slechts één keer een akkoord worden aangeboden dat ná de stemmingen niet meer mag worden gewijzigd, die situatie doet zich hier voor. Ook dit staat niet in de wet, maar blijkt uit de wetsgeschiedenis met als achtergrond een koehandel te voorkomen.
Vast staat dat het akkoord gedurende de gehele crediteurenvergadering niet is gewijzigd.
Uit het proces-verbaal van raadpleging en beslissing over een aangeboden akkoord van
2 juli 2021 blijkt dat de rechter-commissaris bij aanvang van de zitting in het kader van regiebepaling heeft medegedeeld dat “
zij zal beginnen met het doornemen van de crediteurenlijst. Vervolgens zal zij mr. Drijber vragen het aangeboden akkoord toe te lichten, waarna zij de bewindvoerder zal vragen zijn schriftelijke rapportage toe te lichten. Vervolgens zal de stemming worden geïnventariseerd om te zien of het akkoord haalbaar is.
Met name uit de laatste zin moet het voor de – al dan niet fysieke - aanwezigen duidelijk geweest zijn dat de rechter-commissaris als eerste, en voorafgaand aan de stemming ex artikel 268, lid 1 Fw, duidelijkheid wilde creëren over het aangeboden akkoord en de standpunten van de aanwezige schuldeisers. Uit het proces-verbaal blijkt dat geen van de aanwezigen bezwaar heeft aangevoerd tegen deze procesorde van de crediteurenvergadering en dat derhalve allereerst een inventarisatieronde zou plaatsvinden. Het feit dat die ronde bij de behandeling van en in het proces-verbaal is aangeduid als “stemming” kan naar het oordeel van de rechtbank niet ertoe leiden dat daarmee het karakter van die ronde is gewijzigd. Uit het proces-verbaal blijkt dat mr. Hengst, optredend namens [schuldeiser 4] en [schuldeiser 5] , op onderdelen van het aangeboden akkoord verduidelijking wenste. Na de door schuldenares gegeven toelichting op het ongewijzigde akkoord heeft mr. Hengst te kennen gegeven dat hij van zijn cliënten de opdracht heeft gekregen om vóór het akkoord te stemmen. Alle crediteuren zijn na de tweede schorsing in de gelegenheid gesteld nog opmerkingen te maken alvorens het in stemming brengen van het akkoord. Tot slot heeft de rechter-commissaris de uitkomst van de stemming medegedeeld en aangegeven dat zij daarmee niet toekomt aan de behandeling van het door schuldenares voorwaardelijk ingediende verzoek tot vaststelling van het akkoord ex artikel 268a Fw.
Op grond van het voor overwogene, en in onderling verband en samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat het verweer van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] dat het door schuldenares aangeboden akkoord op 2 juli 2021 niet zou zijn aangenomen, geen doel treft.
4.2
Toetsingskader ex artikel 272 lid 2 en 3 Fw
D
erechtbank dient thans te beoordelen of het op 2 juli 2021 aangenomen akkoord al dan niet moet worden gehomologeerd.
De rechtbank overweegt vooreerst dat de procedure over de homologatie van een akkoord niet moet worden gezien als een procedure op tegenspraak tussen partijen doch als een op een spoedige beslissing over het akkoord gerichte rechtsgang. De rechtbank verleent daarbij naar eigen inzicht haar goedkeuring aan het akkoord of weigert de goedkeuring zonder daarbij in enig opzicht gebonden te zijn aan hetgeen door de bewindvoerder, de schuldeisers en de schuldenares als hun standpunt naar voren is gebracht. De gewone regels van stelplicht en bewijslast zijn niet van toepassing.
Artikel 272 lid 2 Fw bepaalt voor zover thans van belang dat de rechtbank de homologatie zal weigeren:
  • indien de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som te boven gaan;
  • indien de nakoming van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd;
  • indien het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer schuldeisers of met behulp van andere oneerlijke middelen is tot stand gekomen, onverschillig of de schuldenaar dan wel een ander daartoe heeft medegewerkt;
  • indien het loon en de verschotten van de deskundigen en de bewindvoerders niet
in handen van de bewindvoerders zijn gestort of daarvoor zekerheid is gesteld.
Krachtens lid 3 kan de rechtbank de homologatie ook op andere gronden en ook ambtshalve weigeren.
4.2a De baten van de boedel versus het aangeboden akkoord (artikel 272 lid 2 onder 1 Fw)
Het wettelijke vereiste dat de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som niet (aanmerkelijk) te boven mogen gaan, vindt zijn grond in het uitgangspunt dat een akkoord de crediteuren in financieel opzicht niet aanmerkelijk minder mag opleveren dan zij zouden ontvangen bij liquidatie ten gevolge van een faillissement.
Dit laatste dient het toetsingskader te zijn bij de beoordeling van het akkoord.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt in het bedoelde vereiste eveneens besloten dat met elkaar worden vergeleken enerzijds het bedrag dat de concurrente crediteuren ingevolge het akkoord zullen ontvangen en anderzijds de uitkering die zij zouden kunnen krijgen in een, bij het niet doorgaan van het akkoord, te verwachten faillissement van schuldenares.
Het akkoord voorziet er in dat schuldenares wordt vereffend en dat alle baten die tijdens de vereffening bestaan en nog worden gerealiseerd, toekomen aan crediteuren - minus de kosten van de surseance en de betaling van de preferente crediteuren conform de regeling met de Belastingdienst - naar rato van hun vorderingen. Tot de baten des boedels als hiervoor bedoeld kunnen, naast het gerealiseerde bedrag op de bankrekening, in ieder geval volgens opgave van schuldenares worden gerekend:
- € 80.000,00 te betalen vóór 30 september 2021 door de ex-bestuurder van schuldenares (op basis van de VSO;
- € 462.554,00 te betalen door [X] ;
- de betalingen door de Nederlandse en Belgische debiteuren.
Daarnaast heeft schuldenares een regeling met de Belastingdienst kunnen treffen waardoor niet € 188.857,77 maar € 81.208,84 betaald hoeft te worden. Het voordeel, zijnde
€ 107.648,84 zal het uitkeringspercentage aan de concurrente crediteuren verhogen.
Door de weigeraars ( [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] ) wordt, ten aanzien van deze weigeringsgrond, in de kern betoogd dat het onzeker is of er een vaststellingsovereenkomst met de ex bestuurder tot stand komt, of Kombiverkehr bereid is om het resterende deel van de koopprijs te betalen en of en zo ja wanneer de vorderingen van de Belgische debiteuren (een vordering van circa € 631.000) kunnen worden geïnd. Een faillissement zou volgens de weigeraars de geëigende weg zijn om schuldenares te liquideren. In een faillissement kan de curator met de aan hem toekomende instrumenten en bevoegdheden onderzoek doen naar onregelmatigheden, beschikbare assets en onderzoeken of er rechtshandelingen zijn verricht waarmee crediteuren zijn benadeeld.
De rechtbank is van oordeel dat met het, ter terechtzitting van 22 juli 2021, ter inzage geven van de VSO van 21 juli 2021en het e-mail bericht van [X] van 21 juli 2021 in combinatie met de bevestiging dienaangaande van de bewindvoerder ter zitting, voldoende duidelijkheid is gegeven. Ten aanzien van de gelegde beslagen op de Belgische debiteuren volgt de rechtbank het standpunt van schuldenares dat door de homologatie van het akkoord en het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking op grond van de Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures deze komen te vervallen. De rechtbank stelt vast dat schuldenares in het kader van het akkoord aan de Belastingdienst aanzienlijk minder hoeft te worden betaald dan in geval van faillissement.
De bewindvoerder heeft verklaard dat hij het verkooptraject en de overeenkomst met [X] heeft laten onderzoeken en dat op de genomen beslissingen niets is aan te merken. De door de weigeraars hiertegen aangevoerde bezwaren zijn onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd om te kunnen concluderen dat onderzoek door een curator tot een hogere opbrengst zou leiden.
Daarnaast is de bewindvoerder nauw betrokken geweest bij het tot stand komen van de VSO met de ex bestuurder. Gelet op hetgeen de bewindvoerder verder heeft verklaard, namelijk dat er geen andere baten zijn te verwachten en hij geen aanwijzingen heeft dat onderzoek door een curator de zaken anders gaat maken voor de crediteuren, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat in geval van faillissement andere (hogere) baten in de boedel zullen vloeien. Daarnaast zullen naar verwachting de kosten van een faillissement hoger zijn dan van het thans bewandelde traject, hetgeen het beschikbare actief zal verlagen. Aannemelijk is dat er in het faillissement kosten gemaakt moeten worden om het restant van de vordering op Kombiverkehr te incasseren zulks met een bij voorbaat niet zekere uitkomst.
Gelet op al het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som, te boven gaan. Van de onder artikel 272 lid 2 onder 1 Fw omschreven -verplichte- grond tot afwijzing van de homologatie van het akkoord, is dan ook geen sprake.
4.2b Nakoming van het akkoord voldoende gewaarborgd (artikel 272 lid 2 onder 2 Fw)
Ten aanzien van deze weigeringsgrond voeren de weigeraars - samengevat - aan dat een groot deel van de baten, zoals hiervoor onder 4.2a omschreven, nog onzeker is en de voorgenomen vereffening met onvoldoende waarborgen is omkleed nu niet aannemelijk is dat de beoogde vereffenaars, vanwege hun rol binnen c.q. jegens schuldenares, de belangen van de gezamenlijke schuldeisers zullen behartigen. Daarnaast beschikken de beoogd vereffenaars niet over dezelfde vakkundige kennis en middelen als curatoren.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat ter zitting van 22 juli 2021 ten aanzien van de baten van de boedel voldoende duidelijkheid is verstrekt.
Desgevraagd heeft schuldenares verklaard dat ook voor de betwiste schuldeisers een voorziening is getroffen totdat vaststaat dat zij aanspraak kunnen maken op betaling. Indien geen aanspraak op betaling kan worden gemaakt, komt de voorziening ten goede aan de erkende concurrente schuldeisers, zodat ten aanzien van dit punt de nakoming van het akkoord eveneens voldoende is gewaarborgd.
De vereffeningsprocedure is een procedure die met (wettelijke) waarborgen en eventuele aansprakelijkheden van de vereffenaars is omkleed. Immers indien en voor zover schuldenares in gebreke blijft bij de uitvoering van het akkoord, schuldeisers ex artikel 280 Fw, jo 165 en 166 Fw ontbinding van het akkoord kunnen vorderen. Verder hebben de aangewezen vereffenaars ex artikel 2:23a BW dezelfde aansprakelijkheid als de bestuurder van schuldenares. Voorts kunnen schuldeisers ex artikel 2:23b, lid 5 BW in verzet komen tegen de nedergelegde rekening en verantwoording. Tot slot kan een belanghebbende ex artikel 2:23c, lid 1 BW heropening vereffening verzoeken indien het bestaan van een bate blijkt.
4.2c Ten aanzien van overige weigeringsgronden van artikel 272 tweede lid (onder 3 en 4 Fw)
Het is de rechtbank niet gebleken dat een van deze weigeringsgronden in deze (voorlopig verleende) surséance van betaling aan de orde is.
4.3
Ten aanzien van de facultatieve weigeringsgronden artikel 272 derde lid Fw.
De weigeraars stellen dat het aangeboden akkoord onvoldoende transparant is nu zij gedurende het gehele proces voor verrassingen zijn komen te staan. Het akkoord is diverse malen gewijzigd, het proces is niet gestructureerd en de aangeboden percentages wijzigen steeds.
Het onderhavige akkoord betreft een liquidatie-akkoord, een akkoord waarbij de boedel geheel ter beschikking van de schuldeisers wordt gesteld om door de aangewezen vereffenaars te worden afgewikkeld en om de opbrengst onder hen te verdelen. Dat percentages gaandeweg fluctueren is niet ongebruikelijk, nu gaandeweg de boedelbestanddelen te gelde worden gemaakt. Belangrijk is hier dat schuldenares binnen de bandbreedte van het (aangepaste) akkoord is gebleven en blijft. In de brief van 28 juni 2021 aan schuldeisers is genoemd dat het akkoord derhalve voor de concurrente crediteuren behelst een uitkering van minimaal 20 % van de vordering (tegen finale kwijting) met inachtneming van de in de brief van 22 juni jl. aangegeven voorbehouden. Ter zitting van 22 juli 2021 heeft schuldenares aangegeven dat op basis van de huidige stand van zaken een percentage tussen de 20,5% en 21,5% wordt aangeboden, zodat een uitkering van minimaal 20% wordt gegarandeerd.
Met de rechter-commissaris is de rechtbank evenwel van oordeel dat de wijze waarop schuldenares in deze procedure (zowel voor als tijdens de voorlopige surseance van betaling) over het aangeboden akkoord heeft gecommuniceerd, uit het oogpunt van helderheid en structuur, te wensen overlaat. De crediteuren zijn onvoldoende in het proces meegenomen, hetgeen het vertrouwen in hetgeen is aangeboden niet ten goede komt. Echter, ter zitting van 22 juli 2021 heeft schuldenares de onduidelijkheden, die ook nog bestonden ten tijde van de raadpleging van het akkoord en het aannemen daarvan, merendeels weggenomen, zodat dit geen grond oplevert om de homologatie te weigeren.
De overige door schuldeisers ter zitting aangevoerde bezwaren tegen homologatie behoeven naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking nu die voor wat betreft de imperatieve weigeringsgronden ex artikel 272, lid 2 Fw allen buiten dit beoordelingskader vallen en voorts geen grond opleveren tot een weigering homologatie op grond van artikel 272, lid 3 Fw.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is gebleken van het bestaan van in de wet genoemde gronden noch van andere gronden die een weigering van de homologatie kunnen rechtvaardigen. De rechtbank zal daarom het akkoord homologeren.

5.De beslissing

De rechtbank:
- homologeert het op 2 juli 2021 aangenomen akkoord;
- stelt het salaris van de bewindvoerder voor de werkzaamheden verricht in de periode van 21 april 2021 tot en met het einde van het surseance
definitiefvast op
€ 56.355,36 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en brengt dit bedrag ten laste van schuldenares;
- stelt de verschotten over de vermelde periode
definitiefvast op € 2.254,21 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en brengt dit bedrag ten laste van schuldenares.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Roos – van Toor en in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen en E.J. van Gruijthuijsen, griffiers, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2021. [1]