ECLI:NL:RBROT:2021:8753

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
10/117619-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de handel in vuurwapens door onrechtmatige schouw en onderzoek aan telefoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de DC Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en de handel in vuurwapens. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de schouw van de woning van de verdachte en het onderzoek aan zijn telefoon onrechtmatig waren, waardoor bewijsuitsluiting volgde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, het voorhanden hebben van een vuurwapen, wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, de handel in vuurwapens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het advies van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/117619-21
Datum uitspraak: 26 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te Curaçao op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de DC Rotterdam, [verblijfadres verdachte].
Raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 augustus 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van feit 1 en het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, het volgen van de gedragsinterventie praktische vaardigheden, meewerken aan schuldhulpverlening en een inspanningsverplichting tot het zoeken en behouden van een zinvolle dagbesteding;
  • verbeurdverklaring van de telefoon van de verdachte.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring feit 1 zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak feit 2 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 2 subsidiair
4.3.1.
Rechtmatigheid schouw
4.3.1.1.
Standpunt verdediging
In het proces-verbaal van bevindingen van 23 juni 2021 valt te lezen dat de verbalisanten op 22 juni 2021 met een machtiging tot binnentreden de woning aan het [adres verdachte] hebben betreden. De machtiging tot binnentreden zit echter niet in het procesdossier. Nu de machtiging ontbreekt, kan niet gecontroleerd worden of de machtiging voldoet aan de wettelijke vereisten. Dit leidt tot een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (
hierna: Sv). Dit heeft geleid tot nadeel voor de verdachte, nu de bescherming van het huisrecht is geschonden. De schouw is onrechtmatig, wat tot bewijsuitsluiting dient te leiden.
4.3.1.2.
Beoordeling rechtbank
De machtiging tot binnentreden bevindt zich niet in het procesdossier. De officier van justitie heeft dit ter terechtzitting bevestigd. Nu de verbalisanten zonder schriftelijke machtiging de woning van de verdachte zijn binnengetreden, is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift geschonden. Dit leidt tot een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in artikel 359a lid 1 Sv.
De vraag is vervolgens of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het is een belangrijk strafrechtelijk voorschrift dat woningen door opsporingsambtenaren niet mogen worden betreden, anders dan met toestemming van de bewoner of met machtiging van een bevoegde autoriteit. Hiermee wordt de bescherming van het huisrecht van de bewoner gewaarborgd.
De ernst van het verzuim is echter gering, gelet op het feit dat wel uit het door de verbalisanten op ambtseed opgemaakte proces-verbaal volgt dat er door de officier van justitie een (mondelinge) machtiging tot binnentreden was gegeven.
Daarnaast blijkt niet dat de verdachte nadeel heeft ondervonden door dit vormverzuim. De verdachte was ten tijde van het binnentreden niet in de woning aanwezig. Verder heeft hij zelf verklaard dat hij niet op het adres [adres verdachte] woont, maar er alleen af en toe slaapt. Door de raadsman is derhalve onvoldoende onderbouwd dat het huisrecht van de verdachte is geschonden.
Om die reden volstaat de rechtbank met de enkele constatering van het vormverzuim. Het beroep op bewijsuitsluiting wordt verworpen.
4.3.2.
Rechtmatigheid onderzoek telefoon
4.3.2.1.
Standpunt verdediging
Het onderzoek aan de telefoon van de verdachte is onrechtmatig geweest. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 juni 2021 blijkt dat de gehele inhoud van de telefoon is onderzocht, met als doel bewijs te verzamelen waaruit blijkt dat de verdachte zich bezighoudt met de handel in vuurwapens. Als de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer beperkt is, biedt de bevoegdheid van opsporingsambtenaren, zoals neergelegd in de artikelen 94, 95 en 96 Sv daarvoor voldoende legitimatie. Het onderzoek aan de telefoon is echter zo verstrekkend geweest, dat er min of meer een compleet beeld van het leven van de verdachte is verkregen. Er is daarom sprake van een inbreuk op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Dit leidt tot een ernstig vormverzuim ex artikel 359a Sv, wat tot bewijsuitsluiting dient te leiden van al het bewijs dat door het uitlezen van de telefoon is verkregen.
4.3.2.2.
Beoordeling rechtbank
Uit het proces-verbaal van 11 juni 2021 blijkt dat de verbalisant de gehele inhoud van de telefoon van de verdachte heeft onderzocht. Dit betrof alle images en video’s van de verdachte, zijn Snapchat-, Whatsapp-, Facebook- en Sms-berichten en zijn zoekresultaten op Internet. Een onderzoek dat zo verstrekkend is, levert een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte op. Onder de geven omstandigheden is geen sprake (meer) van een beperkte inbreuk, waarmee de verbalisant dit onderzoek enkel op grond van een schriftelijke machtiging van een bevoegde autoriteit, had mogen verrichten. Nu die machtiging daartoe ontbrak, is er een belangrijk strafvorderlijk voorschrift geschonden. Het onderzoek aan de telefoon van de verdachte is om die reden onrechtmatig. Dit leidt tot een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a lid 1 Sv.
De vraag is vervolgens ook hier of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De verdachte komt ten aanzien van de inhoud van zijn telefoon een beroep toe op de bescherming van artikel 8 EVRM en artikel 10 Grondwet. De inbeslagname en het onderzoek aan de telefoon door de politie op grond van artikel 94 Sv vormen een inbreuk op de door artikel 8 EVRM verleende bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Met de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat het onderzoek door de politie aan de telefoon van de verdachte een schending oplevert van zijn recht op privacy.
De rechtbank is - op grond van het vorenstaande - van oordeel dat een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden. De verdachte is hierdoor getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. De verdachte is ook concreet benadeeld in zijn verdedigingsbelang, nu veel gegevens uit de telefoon (afbeeldingen en video’s van vuurwapens, Snapchat- en Whatsappberichten en zoekresultaten van Internet) zijn toegevoegd aan het strafdossier en de verdenking ten aanzien van feit 2 grotendeels op deze gegevens is gebaseerd.
De verdachte zal van dit vormverzuim groot nadeel ondervinden nu het onderzoeksresultaat dat door middel van het vormverzuim is verkregen een belangrijk onderdeel vormt voor de bewijsconstructie.
De rechtbank zal derhalve alle onderzoeksresultaten die zijn verkregen door het uitlezen van de telefoon van de verdachte, uitsluiten van het bewijs. Hetgeen alsdan resteert levert onvoldoende bewijs op om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, zodat de verdachte ook van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan integraal vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 mei 2021 te Capelle aan den IJssel een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk CZ, type 75, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
In de slaapkamer van de verdachte is een geladen vuurwapen aangetroffen. Het ongecontroleerd bezit van vuurwapens kent geen ander doel dan het toebrengen van ernstige schade aan anderen en/of de maatschappij. Het bezit daarvan brengt onder burgers gevoelens van onveiligheid teweeg en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met alle ernstige gevolgen voor anderen. Daarbij bestaat bovendien een groot risico dat onschuldige omstanders worden getroffen. Bovendien zorgt ook reeds het enkele bezit van een vuurwapen in de samenleving niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid, maar wordt dit ook als schokkend ervaren. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettende karakter daarvan, dient daartegen daarom streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 juli 2021. De reclassering adviseert om, in het geval van een veroordeling, aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Daarbij adviseert zij oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, het volgen van de gedragsinterventie praktische vaardigheden, meewerken aan schuldhulpverlening en een inspanningsverplichting tot het zoeken en behouden van een zinvolle dagbesteding.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter, gelet op de ernst van het feit, geen aanleiding.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan integraal vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
1 (een) maandniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie gericht op het aanleren van praktische vaardigheden en/of behalen van positieve doelen. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
de veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
de veroordeelde beschikt over een zinvolle, door de reclassering goedgekeurde, dagbestedingsvorm voor ten minste 24 uur per week, voor zolang als de reclassering dat nodig acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
neemt geen beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoon, wegens het ontbreken van een lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W.H. van den Emster, voorzitter,
en mr. R. Brand en mr. A.M.J. van Buchem-Spapens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.W. Veldhoen-Flier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 1 mei 2021 te Capelle aan den IJssel een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk CZ, type 75, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
2
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 maart 2021 tot en met 1 mei 2021 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, zijnde telkens een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool heeft overgedragen en/of zonder erkenning heeft verhandeld en daar een beroep of gewoonte van heeft gemaakt;
( art 9 lid 1 Wet wapens en munitie )
( art 31 lid 1 Wet wapens en munitie )
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2021 tot en met 1 mei 2021 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, ter uitvoering van een door hem, verdachte voorgenomen misdrijf een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van geweren, pistolen en/of revolvers over te dragen,
- met personen gesprekken en onderhandelingen heeft gevoerd over de aankoop en/of verkoop en/of vraagprijs en/of functie en/of beschikbaarheid van bovengenoemde wapens,
- afbeeldingen en/of videomateriaal van deze en/of andere vuurwapens naar personen heeft verzonden,
- bovengenoemde vuurwapens en/of onderdelen van vuurwapens (voor de verkoop/handel) heeft bewaard,
zulks terwijl hij van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep of gewoonte heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 31 Wet wapens en munitie jo. art 55 Wet wapens en munitie en art 45 Wetboek van Strafrecht)