ECLI:NL:RBROT:2021:881

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
ROT 19/6074
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een ontheffing van rechtswege van een parkeerverbod en de gevolgen voor het algemeen belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2021 uitspraak gedaan over de intrekking van een ontheffing van rechtswege voor het stallen van voertuigen op de openbare weg door eiseres, die een autoschadebedrijf runt. De ontheffing was eerder verleend op 26 februari 2019, maar werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ingetrokken op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat de intrekking niet gerechtvaardigd was en dat er geen ernstige nadelige gevolgen voor het algemeen belang waren aangetoond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de ontheffing niet voldoende was onderbouwd door verweerder. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de ontheffing niet voldeed aan de eisen van artikel 4:20f van de Awb, dat stelt dat een van rechtswege verleende ontheffing alleen kan worden ingetrokken om ernstige gevolgen voor het algemeen belang te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de intrekking niet gerechtvaardigd was, omdat er geen overtuigend bewijs was dat het parkeren van twaalf voertuigen op de openbare weg door eiseres ernstige nadelige gevolgen voor het algemeen belang zou veroorzaken.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de ontheffing van rechtswege in stand bleef. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de intrekking van vergunningen en de noodzaak van een deugdelijke motivering door bestuursorganen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/6074

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [vestigingsplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. D. Tanke,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A.J.J. van der Vlist.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de ontheffing van eiseres van het parkeerverbod voor het stallen van maximaal 12 voertuigen op de openbare weg ingetrokken.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres oefent haar bedrijf uit aan de [adres] op het bedrijventerrein de Spaanse Polder te Rotterdam. Aan eiseres is bij besluit van 26 februari 2019 ontheffing van rechtswege verleend van het Aanwijzingsbesluit parkeerverboden Bedrijventerreinen Spaanse Polder en Noordwest 2010 (het Aanwijzingsbesluit) voor het stallen van maximaal 12 voertuigen op de openbare weg ten behoeve van de bedrijfsvoering van zijn autoschadebedrijf. Per gelijke datum heeft verweerder bij het primaire besluit de ontheffing ingetrokken op grond van artikel 5:2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV) en artikel 4:20f, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Standpunten van partijen
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de van rechtswege verleende ontheffing zal resulteren in een buitensporig en ontoelaatbaar gebruik van de beperkte openbare parkeerruimte en het algemeen belang hiermee geschaad zal worden. Specifiek voor het bedrijventerrein Spaanse Polder waar het bedrijf van eiseres is gevestigd, is onder artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit opgenomen dat de wegen of weggedeelten in het gebied worden aangewezen als gebied bedoeld in artikel 5:2 van de APV. De aan eiseres verleende ontheffing geeft een onevenredig grote belasting op de omgeving en overlast voor weggebruikers. Het ‘Integraal gebiedsgericht beleidsplan Spaanse Polder’ (2004) en het ‘Plan van aanpak revitalisering Spaanse Polder’ (2003) hebben als uitgangspunt dat bedrijfsuitoefening op eigen terrein dient plaats te vinden en het gebrek aan eigen voorzieningen niet mag leiden tot een afwenteling op de openbare ruimte. De openbare parkeerruimte rondom het bedrijf van eiseres is beperkt en de ontheffing heeft tot gevolg dat eiseres bij omliggende bedrijven haar schadeauto’s stalt.
Verweerder voert aan dat uit de toelichting op artikel 5:2, vierde lid, van de APV blijkt dat een ontheffing voor het bedrijfsmatig stallen van voertuigen alleen verleend kan worden als aan de exploitant echt geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto’s op de weg te parkeren. Het kan niet worden uitgesloten dat aan eiseres andere mogelijkheden ten dienste staan dan de auto’s op de weg te parkeren. Ook heeft eiseres niet aangegeven op welke wijze de bedrijfsvoering door de intrekking van de ontheffing wordt geschaad, zodat de noodzaak voor de ontheffing ontbreekt en er geen sprake is van een prevalerend belang.
Op basis van de gemaakte belangenafweging tussen het algemeen belang en de belangen van derden en het bedrijfseconomisch belang van eiseres concludeert verweerder dat het algemeen belang dient te prevaleren.
3. Eiseres voert aan dat voor het bestreden besluit geen inhoudelijke herbeoordeling van het primaire besluit heeft plaatsgevonden. Zo heeft verweerder de bezwaargronden niet besproken of weerlegd en geen advies gevraagd aan de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie. Verweerder heeft de zaak beoordeeld als ware het een aanvraag voor ontheffing, terwijl het hier gaat om een intrekking van een reeds verleende ontheffing, waarvoor hogere eisen gelden. Op grond van artikel 4:20f van de Awb kan een van rechtswege verleende ontheffing pas worden ingetrokken bij ernstige gevolgen voor het algemeen belang. Vanuit de ratio van de vergunning van rechtswege en in het belang van de rechtszekerheid van de aanvrager dient verweerder deze bevoegdheid terughoudend te gebruiken. Bij de keuze om een van rechtswege verleende vergunning al dan niet in te trekken heeft verweerder niet dezelfde vrijheid als bij het nemen van een beslissing op een aanvraag. Een andere opvatting zou de figuur van de lex silentio positivo uithollen. De lex silentio positivo is een uitvloeisel van de Europese dienstenrichtlijn, zodat voor het intrekken van een van rechtswege verleende vergunning aansluiting moet worden gezocht bij het Europese recht. Eiseres betwist dat de intrekking de toets van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan doorstaan. Eiseres voert verder aan dat op het industrieterrein vrij geparkeerd mag worden, enkel het parkeren van meer dan drie voertuigen binnen een kring van 25 meter is zonder vergunning niet toegestaan. Dit betekent dat intrekking van de ontheffing van rechtswege niet zal leiden tot een afname van de parkeerdruk in het gehele gebied. Daarbij komt dat het gaat om een vrij beperkt aantal parkeerplaatsen dat wordt ingenomen in het gehele industriegebied de Spaanse Polder. Als de gevolgen van het algemeen belang hiermee inderdaad al zouden zijn geschaad, dan in ieder geval niet ernstig.
Procesbelang
4. Op de door verweerder in het verweerschrift opgeworpen vraag of eiseres belang heeft bij deze procedure, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Verweerder heeft op 9 mei 2018 het pand aan de Breevaartstraat 29 aangewezen als vergunningplichtig gebouw. Tegen de uitspraak van de rechtbank dat ziet op dit besluit heeft eiseres hoger beroep ingesteld. Bij besluit van 14 augustus 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een vergunning voor haar bedrijfsvoering afgewezen, waardoor eiseres haar bedrijfsactiviteiten heeft moeten staken. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. De stelling van verweerder dat eiseres geen belang meer heeft bij een ontheffing van het parkeerverbond omdat de bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt, kan niet worden gevolgd nu de weigering van de vergunning nog niet in rechte vaststaat en eiseres haar bedrijfsactiviteiten weer wil voortzetten indien de weigering wordt herroepen. Dit betekent dat hetgeen eiseres met het indienen van beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en dat het resultaat feitelijk betekenis kan hebben, zodat eiser belang heeft bij deze procedure.
Intrekking van de ontheffing van rechtswege
5.1.
Ter beoordeling staat de vraag of verweerder tot intrekking van de ontheffing van rechtswege heeft mogen overgaan. Het toetsingskader dat hiervoor geldt is artikel 4:20f van de Awb, waarin staat – voor zover van belang – dat het bestuursorgaan de beschikking van rechtswege kan intrekken voor zover dit nodig is om ernstige gevolgen voor het algemeen belang te voorkomen. Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is vastgesteld dat de ontheffing van het parkeerverbod dient te worden gekwalificeerd als een vergunning in de zin van de Dienstenwet (uitspraak van 9 januari 2019, ECLI:NL: RVS:2019:35), zodat bij de beoordeling ook de Dienstenwet dient te worden betrokken. Uit de toelichting bij de Dienstenwet (Kamertukken II 2007/2008, 31579, 3, p. 134) volgt dat de mogelijkheid om een van rechtswege verleende beschikking alsnog in te trekken er uitsluitend is “indien ernstige nadelige gevolgen voor het algemeen belang moeten worden voorkomen. Dit betekent dat van de bevoegdheid die dit artikel geeft slechts gebruik zal worden gemaakt in uitzonderlijke gevallen en dat dus niet lichtvaardig kan worden besloten om de beschikking alsnog in te trekken. Een deugdelijke onderbouwing is vereist en strookt ook met de gedachte dat weloverwogen wordt gekozen om te werken met de figuur van de van rechtswege verleende beschikking.”
5.2.
De beroepsgrond van eiser dat verweerder de handhaving van de intrekking in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, slaagt. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder het primaire besluit heeft getoetst aan de hand van artikel 5:2, vierde lid, van de APV, waarin is geregeld dat verweerder een ontheffing kan verlenen van het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod, en geconcludeerd dat eiseres niet aan de voorwaarde van dit artikel voldoet omdat niet kan worden uitgesloten dat eiseres op eigen terrein over ruimte beschikt om voertuigen te stallen, dat de noodzaak voor de ontheffing ontbreekt en dat er geen sprake is van prevalerend belang van eiseres. In deze procedure gaat het echter niet om een verlening van een ontheffing, maar om een in 4:20f van de Awb geregelde intrekking van een beschikking van rechtswege. In het bestreden besluit wordt niet gemotiveerd dat met de intrekking van de ontheffing van het parkeerverbod ernstige nadelige gevolgen voor het algemeen belang worden voorkomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het algemeen belang er in is gelegen dat de Spaanse Polder enorm onder druk staat en het parkeerbeleid onderdeel is van de aanpak om het gebied leefbaarder te maken en bedrijfsvoering op de openbare weg te voorkomen. Bij de instandhouding van de ontheffing voor eiseres staan twaalf auto’s op de openbare weg. Dit is, zo stelt verweerder, slecht voor de omgeving en doorkruist het beleid, zodat het ernstige gevolgen heeft voor het algemeen belang. De rechtbank ziet in het betoog van verweerder geen aanleiding om aan te nemen dat het parkeren van twaalf auto’s op de openbare weg door eiseres ernstige nadelige gevolgen voor het algemeen belang veroorzaakt in de zin van artikel 4:20f van de Awb. Hierbij acht de rechtbank mede van belang dat er vrij geparkeerd mag worden op het bedrijventerrein en dat het door verweerder gewenste verbod op grond van art. 2:5, eerste lid, van de APV zich slechts uitstrekt tot een cirkel van 25 meter rondom het bedrijf van eiseres. Verweerder heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een dermate uitzonderlijke situatie dat gebruikmaking van de bevoegdheid een van rechtswege verleende beschikking alsnog in te trekken, is gerechtvaardigd.
Conclusie
6.1.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De overige beroepsgronden hoeven daarom niet meer te worden besproken.
6.2.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen, zodat de ontheffing van rechtswege in stand blijft.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het primaire besluit wordt herroepen en de van rechtswege verleende ontheffing in stand blijft;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.602,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.