ECLI:NL:RBROT:2021:8826

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
C/10/618948 / HA ZA 21-452
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in een incassozaak met betrekking tot een arbitragebeding en de uitleg van de overeenkomst

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is een bevoegdheidsincident aan de orde in een incassozaak tussen Havirit B.V. en Netherlands Commodity Exchange B.V. (NLCE) en Shouguang Vegetable Industry Holding Group Netherlands B.V. (c.s.). Havirit vordert betaling van een bedrag van € 49.837,08, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van een samenwerkingsovereenkomst. NLCE c.s. heeft een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat er een arbitragebeding van toepassing zou zijn. Dit arbitragebeding, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden, bepaalt dat geschillen in eerste instantie door mediation en vervolgens door arbitrage worden beslecht, met uitzondering van incassogeschillen.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Havirit stelt dat er sprake is van een incassogeschil, terwijl NLCE c.s. betoogt dat het geschil niet onder de uitzonderingssituatie van het arbitragebeding valt. De rechtbank oordeelt dat de vordering van Havirit niet kan worden gekwalificeerd als een incassogeschil, omdat NLCE c.s. inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen. Dit betekent dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de hoofdzaak kennis te nemen.

De rechtbank heeft vervolgens de proceskosten aan de zijde van NLCE c.s. toegewezen en Havirit veroordeeld in de kosten van het incident. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken door mr. drs. J. van den Bos op 1 september 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/618948 / HA ZA 21-452
Vonnis in incident van 1 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAVIRIT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. S.J.B. Drijber te Velp (Gelderland),
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NETHERLANDS COMMODITY EXCHANGE B.V.,
gevestigd te Berkel en Rodenrijs,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHOUGUANG VEGETABLE INDUSTRY HOLDING GROUP NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Berkel en Rodenrijs,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. H. Ruiter te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Havirit en NLCE c.s. genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 maart 2021, met producties 1 tot en met 19;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties 1 tot en met 7;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert Havirit – samengevat en zakelijk weergeven – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
NLCE c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Havirit van het bedrag van € 49.837,08, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente;
NLCE c.s. hoofdelijke te veroordelen tot betaling aan Havirit van het bedrag van € 1.273,37 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
NLCE c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten en beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
Havirit legt aan haar vordering nakoming van de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst ten grondslag op grond waarvan Havirit werkzaamheden heeft verricht voor het opzetten van een handelsplatform voor NLCE c.s.
2.3.
NLCE c.s. heeft nog geen verweer gevoerd in de hoofdzaak.

3..Het geschil in het incident

3.1.
NLCE c.s. vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de door Havirit ingestelde vorderingen, met veroordeling van Havirit in de kosten van het geding. Indien de incidentele vordering wordt afgewezen, verzoekt NLCE c.s. om te bepalen dat het vonnis in het incident onmiddellijk na het uitspreken daarvan appellabel is.
3.2.
NLCE c.s. legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. In de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de tussen partijen gesloten overeenkomst is in artikel 7.2 bepaald dat alle geschillen, met uitzondering van incassogeschillen en spoedeisende zaken, tussen partijen in eerste instantie zullen worden beslecht door mediation, gevolgd door arbitrage. In tegenstelling tot de stellingen van Havirit is de uitzonderingssituatie voor incassogeschillen in onderhavig geval niet van toepassing. Het geschil in de hoofdzaak betreft een materieel geschil en niet een incassogeschil nu NLCE c.s. gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen van Havirit. De uitleg die partijen aan het arbitragebeding hebben gegeven brengt met zich mee dat met het begrip incassogeschil wordt gedoeld op een onbetwiste geldvordering. De rechtbank is dan ook niet bevoegd om van de vordering van Havirit kennis te nemen.
3.3.
Havirit voert verweer en concludeert tot de afwijzing van de vordering. De procedure in de hoofdzaak betreft een incassogeschil waardoor de uitzonderingssituatie van het arbitragebeding van toepassing is. De uitleg die NLCE c.s. aan het arbitragebeding geeft is onjuist. Een incassogeschil is een geschil over de betaling van facturen voor geleverde goederen en/of diensten. Havirit heeft aan NLCE c.s. facturen verzonden van een bedrag van € 49.837,08. Hiervan heeft een bedrag van € 49.156,25 betrekking op het dienstverband van [naam] voor de maanden mei 2020 tot en met september 2020. Voor het overige bedrag van € 680,83 gaat het om een deel van de factuur voor de werkzaamheden over maart 2020. De facturen worden door NLCE c.s. onbetaald gelaten. Daarmee is sprake van een incassogeschil.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Het verweer dat de rechtbank niet bevoegd is, is vóór alle weren ten gronde en derhalve tijdig gevoerd. De rechtbank oordeelt ten aanzien van haar bevoegdheid als volgt.
4.2.
Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen waarop algemene voorwaarden van toepassing zijn. In artikel 7.2 van deze algemene voorwaarden is het volgende bepaald:

7..Toepasselijk recht en jurisdictie

7.2
Alle geschillen (met uitzondering van incasso geschillen en spoedeisende zaken) tussen partijen zullen in eerste instantie worden beslecht door een mediator benoemd via MfN gevolgd door, indien van toepassing, arbitrage via het NAI.
4.3.
Om te bepalen of de rechtbank bevoegd is om van de vordering van Havirit kennis te nemen dient te worden bekeken of in de hoofdzaak sprake is van een incassogeschil en dus of de uitzonderingssituatie van artikel 7.2 van de algemene voorwaarden van toepassing is.
4.4.
De rechtbank moet beoordelen welke betekenis toekomt aan het arbitragebeding, meer specifiek de uitzonderingssituatie in dat beding. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, op de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die verklaringen en de in die overeenkomst vervatte bedingen mochten toekennen. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht.
4.5.
Partijen hebben geen verklaringen gesteld waaruit blijkt dat er over de tekst van het arbitragebeding is onderhandeld of dat hierop enige toelichting is gegeven. De rechtbank neemt dan ook de tekst van het arbitragebeding als uitgangspunt voor de uitleg van het beding en de uitzonderingssituatie.
4.6.
Voorop moet worden gesteld dat er in de overeenkomst niet is opgenomen wat moet worden verstaan onder een incassogeschil. Ook in de wet of in de jurisprudentie wordt geen definitie gegeven van een incassogeschil.
4.7.
In de tekst van het arbitragebeding worden beslechting van het geschil door mediation en arbitrage aan elkaar gekoppeld. De uitzonderingssituaties dienen dan ook mede in het licht van het mediation-beding te worden uitgelegd. Spoedeisende zaken lenen zich slecht voor mediation, omdat met mediation vaak relatief veel tijd gemoeid is, wat verklaart dat voor deze situaties een uitzondering is opgenomen. Ook onbetwiste vorderingen zijn niet geschikt voor mediation, omdat partijen in dat geval niet in geschil zijn over de betreffende facturen. Het kan in dat geval alsnog nodig zijn om de rechtbank om een titel te verzoeken voor het incasseren van de vorderingen in het geval de facturen onbetaald worden gelaten.
4.8.
Havirit heeft in de hoofdzaak betaling gevorderd van een bedrag van € 49.837,08 aan facturen. Tegen de facturen heeft NLCE c.s. inhoudelijk verweer gevoerd. Volgens NLCE c.s. zijn partijen overeengekomen dat de daadwerkelijk door [naam] gewerkte uren zouden worden vergoed en dat de uren zouden worden beperkt tot een maximum van 50 uur per maand. Het ging dus niet om een vaste vergoeding voor een vast aantal uren van 50 uren per maand. Ook tegen de andere factuur heeft NLCE c.s. inhoudelijk verweer gevoerd.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van onbetwiste vorderingen of van vorderingen waarvan slechts de hoogte wordt betwist. Het betreft een geschil over de gemaakte afspraken achter de facturen. Dat is een geschil dat de grenzen van het begrip incassogeschil, zoals NLCE c.s. dat redelijkerwijs uit de door Havirit opgestelde algemene voorwaarden mocht begrijpen, te buiten gaat. Dit betekent dat de hoofdzaak geen incassogeschil als bedoeld in het arbitragebeding betreft en dat de uitzonderingssituatie op het arbitragebeding dus niet van toepassing is. Als Havirit het anders had willen zien, dan had zij het beding maar duidelijker moeten opstellen. Zij is degene die de voorwaarde heeft geformuleerd en zich op de uitzondering beroept.
4.10.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot toewijzing van de incidentele vordering, ertoe strekkende dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de hoofdzaak kennis te nemen.
4.11.
Havirit zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het geding worden veroordeeld met bepaling dat de wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van 14 dagen na dagtekening van dit vonnis. De kosten aan de zijde van NLCE c.s. in het incident worden begroot op een bedrag van € 563,00 aan salaris advocaat (1 punt, tarief II). De kosten aan de zijde van NLCE c.s. in de hoofdzaak worden begroot op een bedrag van € 2.076,00 aan griffierecht.
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.13.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe is gegrond op de wet en er geen redenen zijn het niet toe te wijzen.
4.14.
Nu dit vonnis een eindvonnis betreft, behoeft het verzoek hoger beroep open te stellen tegen een eventueel tussenvonnis, geen bespreking.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering toe,
5.2.
veroordeelt Havirit in de kosten van het incident, aan de zijde van NLCE c.s. tot op heden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Havirit in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Havirit niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen,
5.6.
veroordeelt Havirit in de proceskosten, aan de zijde van NLCE c.s. tot op heden begroot op € 2.076,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en op 1 september 2021 uitgesproken in het openbaar.
3304/1407