Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 17 maart 2021, met producties 1 tot en met 19;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties 1 tot en met 7;
- de incidentele conclusie van antwoord.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is een bevoegdheidsincident aan de orde in een incassozaak tussen Havirit B.V. en Netherlands Commodity Exchange B.V. (NLCE) en Shouguang Vegetable Industry Holding Group Netherlands B.V. (c.s.). Havirit vordert betaling van een bedrag van € 49.837,08, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van een samenwerkingsovereenkomst. NLCE c.s. heeft een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat er een arbitragebeding van toepassing zou zijn. Dit arbitragebeding, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden, bepaalt dat geschillen in eerste instantie door mediation en vervolgens door arbitrage worden beslecht, met uitzondering van incassogeschillen.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Havirit stelt dat er sprake is van een incassogeschil, terwijl NLCE c.s. betoogt dat het geschil niet onder de uitzonderingssituatie van het arbitragebeding valt. De rechtbank oordeelt dat de vordering van Havirit niet kan worden gekwalificeerd als een incassogeschil, omdat NLCE c.s. inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen. Dit betekent dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de hoofdzaak kennis te nemen.
De rechtbank heeft vervolgens de proceskosten aan de zijde van NLCE c.s. toegewezen en Havirit veroordeeld in de kosten van het incident. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken door mr. drs. J. van den Bos op 1 september 2021.