ECLI:NL:RBROT:2021:8843

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
4908758 CV EXPL 16-2278
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van Nederlands recht en cao op Roemeense vrachtwagenchauffeurs in dienst van een Tsjechische onderneming

In deze zaak heeft de kantonrechter geoordeeld dat Nederlands recht en de Nederlandse cao van toepassing zijn op Roemeense vrachtwagenchauffeurs die in dienst waren van een Tsjechische zusteronderneming van een in Nederland gevestigd vervoersbedrijf. De uitspraak volgde na bewijslevering, waarbij eisers bewijs hebben geleverd van de feiten die aantonen dat de arbeid gewoonlijk vanuit Nederland werd verricht, zoals bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I). De kantonrechter heeft vastgesteld dat de chauffeurs hun werkperiode in de regel startten en eindigden in Nederland, en dat een groot deel van de ritten betrekking had op transport vanuit of binnen Nederland. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat Unitrans, de werkgever van de chauffeurs, in Nederland is gevestigd zoals bedoeld in de cao. Dit oordeel is gebaseerd op de nauwe band tussen Unitrans en Wemmers, een in Nederland gevestigde onderneming, en de omstandigheden waaronder de chauffeurs hun werkzaamheden verrichtten. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eisers toegewezen, waarbij Unitrans werd verplicht om de cao na te komen. De zaak werd verder verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een akte door eisers over de individuele vorderingen van de chauffeurs.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4908758 CV EXPL 16-2278
uitspraak: 26 augustus 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Federatie Nederlandse Vakbeweging,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser 1],
3.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2],
4.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3],
5.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats eiser 4],
6.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats eiser 5],
7.
[eiser 6],
wonende te [woonplaats eiser 6],
8.
[eiser 7],
wonende te [woonplaats eiser 7],
9.
[eiser 8],
wonende te [woonplaats eiser 8],
10.
[eiser 9],
wonende te [woonplaats eiser 9],
eisers,
gemachtigde: mr. J.H. Mastenbroek,
tegen

1..de besloten vennootschap Wemmers Tanktransport B.V.,

gevestigd te Bleskensgraaf,
2. de vennootschap naar Duits recht
Wemmers Tanktransporte GmbH,
gevestigd te Euskirchen (Duitsland),
3. de vennootschap naar Tsjechisch recht
Unitrans Bohemia s.r.o.,
gevestigd te Ceske Budejovice (Tsjechië),
gedaagden,
gemachtigde: mr. F.M. Dekker.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 30 augustus 2018 en de daarin genoemde stukken;
het proces-verbaal van de getuigenverhoren van 18 december 2018;
het proces-verbaal van de getuigenverhoren van 27 april 2019;
het proces-verbaal van de getuigenverhoren van 8 september 2020;
de conclusie na enquête van eisers;
de conclusie na enquête van gedaagden.
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op vandaag.

2..De verdere beoordeling

Inleiding
2.1
Eisers zijn onder meer in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van een aantal door hen gestelde feiten die – indien waar – maken dat de arbeid gewoonlijk vanuit Nederland werd verricht zoals bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I). Zij zijn verder in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat Unitrans een in Nederland gevestigde onderneming is zoals bedoeld in artikel 2 van de cao.
2.2
Beide zijden hebben getuigen doen horen en schriftelijke bewijsstukken overgelegd. In een civiele zaak zoals hier aan de orde moet worden beoordeeld of de te bewijzen stellingen gelet op het bijeengebrachte bewijs voldoende aannemelijk zijn geworden [1] . Niet vereist is dat deze feiten buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan.
2.3
Een verklaring van een partijgetuige heeft op grond van artikel 164 lid 2 Rv een beperkte bewijskracht. [eiser 2] en [eiser 5] zijn partijgetuigen maar alleen ten aanzien van hun eigen vorderingen. Hun verklaringen hebben ten aanzien van de vorderingen van de andere chauffeurs vrije bewijskracht. De door henzelf en door de andere chauffeurs gegeven schriftelijke verklaringen kunnen als steunbewijs dienen. Een en ander heeft tot gevolg dat aan de regel dat een verklaring van een partijgetuige beperkte bewijskracht heeft in deze zaak weinig betekenis toekomt. Deze regel zal daarom verder onbesproken blijven.
2.4
Bij de beoordeling van de getuigenverklaringen wordt het volgende vooropgesteld. De verklaringen van de medewerkers van Wemmers en Unitrans worden minder betrouwbaar geacht omdat vastgesteld moet worden dat zij op een aantal punten in strijd met de waarheid hebben verklaard. Zo is de verklaring van [naam 1] over het onderhoud van de vrachtwagens in strijd met wat de medewerkers van Unitrans daarover hebben verklaard. Verder hebben meerdere getuigen verklaard dat alle vrachtwagens (althans de trekkers) van Unitrans waren en een Tsjechisch kenteken hadden. Uit de door de chauffeurs overgelegde foto’s blijkt echter dat zij reden in vrachtwagens waarop groot de naam Wemmers stond, met Nederlandse kentekens. Voorts heeft [naam 2] verklaard dat de chauffeurs niet beschikten over een tankpas van Wemmers, terwijl uit de overgelegde foto’s en de door [eiser 5] ter zitting getoonde passen blijkt dat dit niet juist is. Daar komt tot slot bij dat [naam 3] in 2015 in een e-mailbericht aan een aantal chauffeurs heeft geschreven dat hij tegenover de Tsjechische inspectie moest zeggen dat hij 70% van zijn ritten in Tsjechië reed zodat de inspectie ervan uit zou gaan dat Tsjechisch recht van toepassing was. [2] Daaruit volgt dat [naam 3] kennelijk bereid is om op dit punt niet de waarheid te spreken.
De vestiging van Unitrans in Tsjechië
2.5
Naar het oordeel van de kantonrechter moet worden aangenomen dat Unitrans (ook) een kantoor in Tsjechië had. [naam 3] en [naam 2] hebben verklaard dat zij al een aantal jaar werkzaam zijn op dit kantoor en hun verklaringen kwamen op dit punt geloofwaardig over. Daar komt bij dat [eiser 2] zelf ook heeft verklaard dat hij weleens instructies kreeg vanuit de planning in Tsjechië. Ook hij erkent derhalve dat er daadwerkelijk medewerkers van Unitrans in Tsjechië aanwezig waren en dat hij daarmee contact had. Het rapport van SZW zet daar onvoldoende tegenover omdat niet duidelijk is waarop dit rapport precies is gebaseerd. [naam 4] heeft verklaard dat de conclusie van het rapport - dat er geen reële vestiging was in Tsjechië - is gebaseerd op een onderzoek van de Tsjechische arbeidsinspectie. De kantonrechter beschikt echter niet over stukken waaruit blijkt hoe de Tsjechische inspectie het onderzoek heeft uitgevoerd of wat zij precies heeft geconstateerd. Daarom kan niet worden uitgesloten dat de Tsjechische inspectie - zoals Unitrans aanvoert - zelf niets heeft geconstateerd, maar zich alleen heeft gebaseerd op de verklaring van [naam 3] dat er geen administratie of stukken van Wemmers aanwezig waren. De kantontrechter gaat er daarom van uit dat Unitrans wel degelijk een vestiging had in Tsjechië en dat daar een (relatief klein) aantal mensen werkte.
2.6
De kantonrechter gaat er voorts van uit dat het tekenen van contracten gebeurde in Tsjechië en dat contractonderhandelingen plaatsvonden met medewerkers van Unitrans. Er zijn geen getuigen die specifiek anders hebben verklaard en uit de mailberichten die partijen hebben bijgevoegd die daarop betrekking hebben volgt dat Unitrans deze onderhandelingen zelf deed. Tegelijkertijd is echter voldoende aannemelijk geworden dat de chauffeurs, althans een aantal chauffeurs na het tekenen van het contract niet of nauwelijks meer op het kantoor van Unitrans in Tsjechië is/zijn geweest. Er zijn geen feiten naar voren gekomen die op het tegendeel wijzen en de door [naam 3] verstuurde e-mailberichten die in deze procedure zijn bijgevoegd ondersteunen dit beeld.
2.7
Wel is voldoende aannemelijk geworden dat een deel van de administratie plaatsvond bij de vestiging van Wemmers in Bleskensgraaf. Het feit dat de Tsjechische inspectie heeft verklaard dat er in Tsjechië geen administratie aanwezig was vormt daarvoor een aanwijzing. Daar komt bij dat [naam 1] bestuurder en (indirect) aandeelhouder is van Unitrans. Het is niet aannemelijk dat [naam 1] geen enkele bemoeienis had met of zeggenschap over Unitrans. De verklaring die [naam 5] daarvoor als getuige heeft gegeven is onvoldoende omdat niet valt in te zien waarom ‘een Oostenrijker die in het buitenland als bedrijfsleider optreedt dubbel zou worden gestraft als er iets misgaat’, laat staan waarom dit relevant zou zijn. Daar komt ook nog bij dat meerdere getuigen hebben verklaard dat de chauffeurs documenten, zoals reisdocumenten en tachograafschijven, dienden in te leveren bij Wemmers in Bleskensgraaf en dat [naam 1] ook heeft verklaard dat de eerste administratieve afhandelingen plaatsvonden in Bleskensgraaf.
planning van de ritten en aansturing van de chauffeurs
2.8
Uit de afgelegde getuigenverklaringen kan naar het oordeel van de kantonrechter worden afgeleid dat de planning van de ritten werd gedaan door een samenwerking tussen Bleskensgraaf en Tsjechië. [naam 6] en [naam 1] hebben weliswaar verklaard dat de planning van de uitbestede transporten gebeurde door de planning in Tsjechië, maar uit de verklaring van [naam 2] blijkt dat in Bleskensgraaf werd beslist welke rit door Unitrans werd uitgevoerd op basis van een zo efficiënt mogelijke verdeling. Dat betekent dat de planning in Bleskensgraaf moet hebben geweten waar de vrachtwagens van Unitrans zich bevonden en welke ritten al gepland waren. Dit stemt overeen met de verklaring van [naam 7], die heeft verklaard dat de planning van Wemmers de ritten zo efficiënt mogelijk verdeelde over eigen auto’s en ingehuurde charters en dat daarbij rekening werd gehouden met waar de vrachtwagens zich bevonden. [naam 2] heeft bovendien verklaard dat Wemmers de opdracht direct in het systeem koppelde aan een oplegger van Unitrans.
2.9
Uit geen van de verklaringen volgt dat de medewerkers van Wemmers bemoeienis hadden met de beslissing welke chauffeur welke rit diende te rijden of welke chauffeur wanneer moest werken of vakantie zou opnemen. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat Unitrans de personele planning volledig zelf deed.
2.1
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat het meer dan slechts bij hoge uitzondering voorkwam dat chauffeurs instructies kregen van Wemmers vanuit Bleskensgraaf. [eiser 2] en [eiser 5] hebben dit consistent verklaard en [naam 2] heeft zelf ook verklaard dat dit mogelijk wel eens voorkwam. Daar komt bij dat [eiser 2] en [eiser 5] een aantal namen hebben genoemd van medewerkers van de planning van Wemmers, zodat mag worden aangenomen dat zij met hen redelijk intensief contact hadden. Een en ander wordt ook ondersteund door het feit dat Unitrans in verhouding tot Wemmers veel minder planners per chauffeur in dienst had en Unitrans daarvoor geen goede verklaring heeft gegeven. Hierbij is van belang dat Unitrans op dit punt in het bijzonder weinig opening van zaken heeft gegeven. Unitrans heeft vrijwel geen correspondentie met de chauffeurs in het geding gebracht, terwijl aangenomen moet worden dat zij over meerdere instructiemails moet beschikken als het door haar ingenomen standpunt juist is. Het voorgaande neemt niet weg dat uit de verklaring van de medewerkers van Wemmers en Unitrans, maar ook uit de verklaring van [eiser 2], volgt dat een groot deel van de instructies niettemin werd gegeven door de medewerkers van Unitrans vanuit Tsjechië.
Op- en afstapplaatsen
2.11
De kantonrechter acht voldoende aannemelijk geworden dat ten minste een aantal chauffeurs hun werkperiode in de regel startte en eindigde in Nederland en dat een groot deel van de ritten betrekking had op transport vanuit of zelfs binnen Nederland. Zo heeft [eiser 2] verklaard dat hij zijn werk altijd begon en eindigde in Bleskensgraaf, dat hij het merendeel van de ritten begon en eindigde in Nederland en dat 80% van de ritten plaatsvond binnen Nederland. [eiser 5] heeft verklaard dat het merendeel van de ritten vanuit Nederland naar het buitenland plaatsvond en dat het ook voorkwam dat hij ritten moest doen binnen Nederland. Weliswaar hebben [naam 5], [naam 3] en [naam 2] verklaard dat de chauffeurs verdeeld over heel Europa op- en afstapten, maar hun verklaring op dit punt wordt onvoldoende geloofwaardig geacht. [naam 3] heeft in 2014 immers aan twee werknemers een e-mailbericht gestuurd waarin staat dat zij in dienst zijn van Unitrans maar dat zij zullen werken voor Wemmers en daarom direct na het tekenen van het contract naar Nederland moeten gaan. [3] Uit een ander e-mailbericht van [naam 3] uit 2015 volgt dat vanaf dan de bedoeling is dat de op- en afstapplaatsen meer zullen wisselen. [4] Daaruit kan worden afgeleid dat in de periode daarvóór het uitgangspunt was dat vanuit Bleskensgraaf werd op- en afgestapt. Dit stemt overeen met de verklaring van [naam 1] dat vóór 2015 vaak in Bleskensgraaf werd op- en afgestapt. Dat [naam 1] onjuist zou hebben verklaard omdat hij geen zicht had op Unitrans – zoals Unitrans nu aanvoert – is niet geloofwaardig. [naam 1] is en was immers de bestuurder van Unitrans en hij weet – mede vanwege deze procedure en het rapport van de Inspectie SZW – wat er speelt. De situatie na 2015 is voor deze procedure niet relevant, omdat de chauffeurs die bij deze zaak betrokken zijn na 2015 niet meer bij Unitrans in dienst waren, althans hun vordering geen betrekking heeft op de periode na 2015.
2.12
De kantonrechter acht onvoldoende aannemelijk geworden dat de chauffeurs voor het reizen van en naar de opstapplaats geen vergoeding kregen. Uit de salarisstroken die in deze procedure zijn overgelegd volgt dat er een vergoeding voor reiskosten werd betaald, zij het dat onduidelijk is of daarbij rekening werd gehouden met de afstand die de chauffeurs moesten reizen. In het midden kan blijven of deze vergoeding conform de gemaakte afspraken was want dat is voor de vorderingen van eisers niet van belang.
De vrachtwagens
2.13
De kantonrechter acht voldoende aannemelijk geworden dat het meer dan slechts bij hoge uitzondering voorkwam dat de chauffeurs gebruikmaakten van vrachtwagens van Wemmers met daarop Nederlandse kentekens. Weliswaar kan niet worden vastgesteld dat de vrachtwagens juridisch eigendom van Wemmers waren maar uit de foto’s die de chauffeurs hebben ingediend blijkt dat de naam ‘Wemmers’ groot en duurzaam op de trekkers was aangebracht, hetgeen [naam 1] ook heeft verklaard. De trekkers konden daarom niet eenvoudig voor andere opdrachtgevers worden ingezet. De vraag welke vennootschap de juridische eigenaar van de vrachtwagens was, is bovendien minder van belang vanwege de juridische verwevenheid tussen Unitrans en Wemmers. Uit de foto’s blijkt ook dat op de vrachtwagens Nederlandse kentekens zaten. Als de vrachtwagens daadwerkelijk in Tsjechië waren ingeschreven, dan had Unitrans dit eenvoudig kunnen aantonen door daarvan documenten in het geding te brengen. Dat heeft zij echter niet gedaan.
2.14
De kantonrechter gaat er verder van uit dat het onderhoud van de vrachtwagens voor een belangrijk deel in Nederland plaatsvond. [naam 1] heeft immers zelf verklaard dat het onderhoud op basis van onderhoudscontracten met Unitrans plaatsvond in Bleskensgraaf. Hij heeft daarvoor als reden gegeven dat er alleen een onderhoudsplaats was in Bleskensgraaf. Andere getuigen verklaren weliswaar anders, bijvoorbeeld dat het onderhoud hoofdzakelijk plaatsvond bij lokale garages in Tsjechië, maar hun verklaringen zijn minder concreet en niet valt in te zien waarom [naam 1] op dit punt onjuist zou verklaren. Hij heeft daar immers geen belang bij. Daar komt bij dat Unitrans haar standpunt op dit punt eenvoudig met meer documenten had kunnen onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten.
Overige
2.15
Voldoende aannemelijk is geworden dat de chauffeurs de beschikking hadden over een tankpas van Wemmers. Verschillende chauffeurs hebben immers een foto van een dergelijke tankpas in het geding gebracht. De kantonrechter ziet ook geen reden om eraan te twijfelen dat [eiser 5] een pasje had van Wemmers waarmee hij zich kon legitimeren bij Nestlé om het terrein op te komen.
2.16
De kantonrechter acht ook voldoende aannemelijk dat het zelden of niet voorkwam dat Unitrans een opdracht van Wemmers weigerde zodat van een daadwerkelijk vraag en aanbod tussen Wemmers en Unitrans geen sprake was. [naam 5] heeft weliswaar verklaard dat Unitrans een opdracht kon weigeren en hij suggereerde dat dit best wel eens voorkwam, maar daar staat de verklaring van [naam 7] tegenover. Hij verklaarde dat hij nooit heeft meegemaakt dat Unitrans een opdracht van Wemmers weigerde en de kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de verklaring van [naam 7] op dit punt te twijfelen. Dat weigeren zelden of niet voorkwam ligt gelet op de verwevenheid tussen (de belangen van) Wemmers, [naam 8] en Unitrans ook in de rede.
2.17
[naam 5] heeft verder nog verklaard dat de chauffeurs niet alleen voor Wemmers hebben gereden maar ook voor andere opdrachtgevers. Hij is de enige die dat heeft verklaard en zijn verklaring vindt geen steun in de stukken, terwijl het voor Unitrans eenvoudig moet zijn om dit met stukken te onderbouwen. De kantonrechter gaat ervan uit dat de chauffeurs alleen ritten reden voor Wemmers. Dit wordt bovendien ondersteund door de eerder genoemde emailberichten van [naam 3] waarin stond dat de betreffende chauffeurs in de praktijk zouden werken voor Wemmers. Over andere opdrachtgevers wordt niet gesproken.
Conclusie toepasselijk recht en toepasselijkheid van de cao
2.18
Naar het oordeel van de kantonrechter moet op grond van het voorgaande worden vastgesteld dat ten aanzien van de bij deze zaak betrokken werknemers de arbeid gewoonlijk werd verricht vanuit Nederland zoals bedoeld in artikel 8 van de Verordening. Dat betekent dat op de rechtsverhouding tussen de chauffeurs en Unitrans Nederlands recht van toepassing was. De kantonrechter is ook van oordeel dat Unitrans in Nederland is gevestigd zoals bedoeld in de cao. Een en ander is gebaseerd op het volgende.
2.19
Op grond van artikel 8 lid 2 van Verordening (EG) nr. 593/2008 wordt een individuele arbeidsovereenkomst in beginsel beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Wanneer de werknemer zijn werkzaamheden in meer dan één staat verricht, dan is het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht het land van waaruit de werknemer, rekening gehouden met alle elementen die deze werkzaamheid kenmerken, het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult.
2.2
Bij die beoordeling moet worden vastgesteld vanuit welk land de werknemer zijn transportopdrachten verricht, instructies voor zijn opdrachten ontvangt en zijn werk organiseert, alsmede de plaats waar zich de arbeidsinstrumenten bevinden. Voorts moet worden nagegaan in welke plaatsen het vervoer hoofdzakelijk wordt verricht, in welke plaatsen de goederen worden gelost en naar welke plaats de werknemer na zijn opdrachten terugkeert. [5] Deze opsomming is niet limitatief want er moet rekening gehouden worden met alle elementen die de werkzaamheid van de werknemer kenmerken. [6]
2.21
Het Hof van Justitie van de EU heeft recent ook prejudiciële vragen van de Hoge Raad over de Detacheringsrichtlijn beantwoord. Het hof heeft overwogen dat een chauffeur niet op het grondgebied van een andere lidstaat ter beschikking is gesteld op grond van het enkele feit dat de chauffeur instructies kreeg vanuit de inlenende onderneming en de opdrachten begon of eindigde op het hoofdkantoor van de inlenende onderneming. Daarvoor is namelijk vereist dat de chauffeur ook op basis van andere factoren een voldoende nauwe band vertoont met het grondgebied van die lidstaat. [7] Deze beslissing is niet direct van toepassing op de vraag welk land als gewoonlijk werkland moet worden aangemerkt en de uitspraak leent zich naar het oordeel van de kantonrechter ook niet voor analoge toepassing. Niet kan worden vastgesteld dat bedoeld is om beide criteria gelijk te stellen en het Hof van Justitie van de EU heeft ook niet naar (zijn jurisprudentie over) de Verordening verwezen.
2.22
Naar het oordeel van de kantonrechter wijzen de meeste elementen die de werkzaamheden van de chauffeurs betreffen naar Nederland als werkland. De belangrijkste aanwijzing hiervoor is dat de chauffeurs hun werkperiode in de regel startten en eindigden in Nederland, dat een groot deel van de individuele ritten plaatsvond vanuit Nederland en dat (voor sommige chauffeurs) een groot deel van de ritten betrekking had op transport binnen Nederland. Uit wat de getuigen hebben verklaard blijkt niet dat een groot deel van de overige transporten vanuit Tsjechië (of enig ander land) plaatsvond, laat staan dat het geregeld voorkwam dat er ritten binnen Tsjechië (of enig ander land) werden uitgevoerd. De planning van de ritten werd gedaan door een nauwe samenwerking tussen Wemmers en Unitrans en dus zowel vanuit Nederland als Tsjechië. Het waren immers werknemers van Wemmers die vanuit Nederland de opdrachten koppelden aan vrachtwagens en de ritten van Unitrans. Verder wijst op Nederland als land van waaruit de arbeid gewoonlijk werd verricht dat gebruik werd gemaakt van vrachtwagens met veelal Nederlandse kentekens die duurzaam waren klaargemaakt om voor Wemmers te worden ingezet. Dat de vrachtwagens in de praktijk aan Wemmers toebehoorden volgt ook uit het feit dat het onderhoud voor een groot deel bij Wemmers, althans in Nederland plaatsvond.
2.23
Op Tsjechië als gewoonlijk werkland wijst dat Unitrans in Tsjechië is gevestigd en dat de personele planning van de chauffeurs daadwerkelijk plaatsvond door medewerkers van Unitrans vanuit Tsjechië. Daaraan doet echter af dat de chauffeurs na het tekenen van het contract vrijwel niet meer op het kantoor van Unitrans in Tsjechië kwamen en dat formulieren en vrachtbrieven en dergelijke ingeleverd werden in Bleskensgraaf. De chauffeurs werkten bovendien alleen voor Wemmers en niet ook voor andere (niet in Nederland gevestigde) transportbedrijven laat staan dat zij ritten uitvoerden voor Unitrans zelf (vanuit Tsjechië). Daarbij is ook nog van belang dat er een nauwe band bestond tussen Unitrans en Wemmers omdat [naam 1] van beide vennootschappen de bestuurder en grootaandeelhouder is. Unitrans heeft daarmee zelf ook een nauwe band met Nederland.
2.24
Het voorgaande neemt niet weg dat in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat de hiervoor vastgestelde feiten golden voor alle chauffeurs van Unitrans. Het is niet uitgesloten dat er vóór 2015 al chauffeurs waren die op verschillende plekken in Europa opstapten en die reden met vrachtwagens van Unitrans met een Tsjechisch kenteken. Er bestaat echter voldoende grond voor het aannemen van het vermoeden dat de hiervoor vastgestelde feiten gelden voor alle bij deze zaak betrokken chauffeurs. Unitrans heeft dit vermoeden niet ontzenuwd. Integendeel, zij heeft slechts summier opening van zaken gegeven. Zij heeft nauwelijks inzage gegeven in haar administratie en zij heeft geen stukken bijgevoegd met betrekking tot het onderhoud aan de vrachtwagens of de tenaamstelling van de kentekens. Unitrans heeft geen stukken bijgevoegd over de opdrachten, over de correspondentie met de chauffeurs of de correspondentie met Wemmers. Daarom wordt ten aanzien van alle negen werknemers als vaststaand aangenomen dat zij hun werk in de periode van 2011 tot en met 2015 hoofdzakelijk vanuit Nederland hebben verricht zoals bedoeld in de verordening.
2.25
Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad volgt dat de rechter, nadat hij heeft vastgesteld vanuit welk land de arbeid gewoonlijk werd verricht, moet beoordelen of er niet een nauwere band met een ander land bestaat. Partijen hebben hierop niet een afzonderlijk beroep gedaan en op grond van de hiervoor bedoelde omstandigheden moet worden geoordeeld dat de arbeid het nauwst verbonden is met Nederland, althans dat er geen nauwere band bestaat met een ander land. De uitzondering van artikel 8 lid 4 van de Verordening doet zich niet voor.
2.26
Naar het oordeel van de kantonrechter moet ook worden vastgesteld dat Unitrans een vestiging had in Nederland zoals bedoeld in artikel 2 van de cao. De bestuurder van Unitrans woont en werkt immers in Nederland en voldoende aannemelijk is geworden dat de administratie van Unitrans zich voor een deel in Nederland bevond. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat een deel van het administratieve werk gebeurde in Nederland en dat de chauffeurs de vestiging van Wemmers vrijelijk konden gebruiken om bijvoorbeeld te rusten en te douchen, althans dat daarin geen of nauwelijks verschil bestond met de eigen werknemers van Wemmers. Unitrans wordt daarom geacht in Nederland te zijn gevestigd zoals bedoeld in de cao.
2.27
De in de cao opgenomen beperking dat deze alleen van toepassing is op bedrijven die in Nederland gevestigd zijn, moet bovendien niet al te strikt worden uitgelegd. Een bepaling uit een cao moet worden uitgelegd aan de hand van de verdere tekst van de cao en de bedoeling van de cao-sluitende partijen die daaruit kan worden afgeleid. [8] Eisers verwijzen op dit punt onder meer naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU maar die jurisprudentie is niet van belang. Het hof gaat immers over de uitleg van het recht van de Europese Unie, niet over de uitleg van een Nederlandse cao. Uit de tekst van de cao en in het bijzonder de artikelen 9a en 73 van de cao kan worden afgeleid dat bedoeld is om aan werknemers wier werkzaamheden nauw en duurzaam zijn verbonden met Nederland de rechten uit de cao toe te kennen. In dat licht moet worden vastgesteld dat met de uitsluiting van bedrijven die niet in Nederland zijn gevestigd, niet meer bedoeld zal zijn dan dat aan werknemers die voor een niet in Nederland gevestigd bedrijf werken niet de rechten uit de cao toekomen omdat hun werkzaamheden niet met Nederland zijn verbonden. Wanneer echter - zoals in dit geval - de chauffeurs hun werkzaamheden gewoonlijk verrichten vanuit Nederland en op die grond Nederlands recht van toepassing is, mede omdat een zusterbedrijf een vestiging in Nederland heeft die nauw verbonden is met de werkgever, dan is de werkgever al snel in Nederland gevestigd zoals bedoeld in artikel 2 van de cao. Niet valt namelijk in te zien waarom de cao sluitende partijen een dergelijke rechtsverhouding van de werking van de cao zouden hebben willen uitsluiten.
De eerder gegeven beslissing van de kantonrechter over artikel 73 van de cao
2.28
In een eerder tussenvonnis is aangesloten bij het oordeel van het Gerechtshof ’sHertogenbosch met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van charter zoals bedoeld in artikel 73 van de cao en in de zin van de Richtlijn. Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft het Hof van Justitie van de EU de in die zaak gestelde prejudiciële vragen inmiddels beantwoord. Uit de door het hof gegeven antwoorden blijkt dat het eerdere oordeel van deze kantonrechter niet juist is.
2.29
Eisers hebben in hun laatste conclusie de kantonrechter verzocht om van zijn oordeel terug te komen en de verklaringen van de getuigen ‘in dat licht te zien’. Onduidelijk is echter wat zij daarmee bedoelen aangezien uit de vorderingen van eisers blijkt dat eisers zich pas meer subsidiair beroepen op schending van artikel 73 van de cao. Daarbij wordt opgemerkt dat de kantonrechter in de eerdere tussenvonnissen eisers meermaals hebben gevraagd de vorderingen te verduidelijken, maar dat eisers van die gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt. Nu het subsidiaire standpunt van eisers (waarvoor de bewijsopdracht is gegeven) slaagt, hoeft het meer subsidiaire standpunt dat gebaseerd is op artikel 73 van de cao niet te worden besproken.
Afsluitend
2.3
Samenvattend wordt het volgende geoordeeld. Zoals in de eerdere tussenvonnissen is overwogen kunnen Wemmers en Wemmers GmbH niet als werkgever worden aangemerkt. Het primaire standpunt van eisers is daarom verworpen en Wemmers en Wemmers GmbH kunnen niet in de hoedanigheid van werkgever worden aangesproken.
2.31
Het subsidiaire standpunt van eisers ten aanzien van Wemmers GmbH wordt verworpen. Geen van de eisers was namelijk in dienst van Wemmers GmbH. Het subsidiaire standpunt van eisers ten aanzien van Unitrans slaagt wel, omdat vast is komen te staan dat de chauffeurs hun werk gewoonlijk vanuit Nederland verrichtten zoals bedoeld in de Verordening en Unitrans moet worden aangemerkt als een in Nederland gevestigde werkgever zoals bedoeld in artikel 2 van de cao. Unitrans moet daarom tegenover de chauffeurs de cao nakomen. De subsidiair gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
2.32
De (subsidiaire) vordering om Unitrans te gebieden om na betekening van het vonnis haar chauffeurs te belonen conform de cao op straffe van een dwangsom, wordt afgewezen. Zoals reeds overwogen is niet vast komen te staan dat de cao ten aanzien van alle werknemers van Unitrans en ook na 2015 nog van toepassing is. Voor zover de vordering ook is bedoeld voor die werknemers op wie de cao nu nog wel van toepassing is, als die er zijn, is de vordering te onbepaald en onvoldoende uitgewerkt om te kunnen worden toegewezen.
2.33
De meer subsidiaire vorderingen kunnen gelet op het vorenstaande onbesproken blijven.
2.34
De hoogte van de individuele vorderingen is ter zitting niet besproken. Dat betekent dat het debat daarover nog niet volledig is gevoerd. Eisers zullen in de gelegenheid worden gesteld om op deze punten van het antwoord van Unitrans te reageren. Unitrans zal daarna mogen reageren, waarna in beginsel vonnis zal worden gewezen.
2.35
Partijen worden alleen nog in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van de individuele vorderingen. Deze procedure heeft immers al erg lang geduurd hetgeen overigens ten dele aan de kantonrechter is te wijten. Alle overige door partijen ingenomen standpunten zullen om die reden buiten beschouwing blijven. Voor zover partijen het niet eens zijn met de tot op heden genomen beslissingen, kunnen zij na het wijzen van een eindvonnis in hoger beroep. Voor het toestaan van tussentijds hoger beroep ziet de kantonrechter in beginsel geen aanleiding.
2.36
Partijen wordt nog het volgende in overweging gegeven. Het is niet onwaarschijnlijk dat Unitrans tegen het eindvonnis in hoger beroep zal gaan en niet uitgesloten dat het gerechtshof op één of meer onderdelen tot een ander oordeel zal komen. Het beoordelingskader voor de vraag vanuit welk land de arbeid gewoonlijk wordt verricht in de zin van de Verordening is nog niet uitgekristalliseerd en er bestaat daarom ruimte voor een andere weging van de feiten. Daar komt bij dat aannemelijk is dat – hoewel er al veel bewijs bijeen is gebracht – partijen in staat zullen zijn om met meer bewijsstukken te komen en meer getuigen te laten horen. Om verdere kosten te voorkomen doen partijen er mogelijk verstandig aan te onderzoeken of zij tot een regeling kunnen komen. Indien partijen met elkaar in onderhandeling gaan, kunnen zij de kantonrechter verzoeken de zaak in verband daarmee aan te houden.

3..De beslissing

De kantonrechter
:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 23 september 2021 om 10:00voor het nemen van een akte door eisers waarin wordt ingegaan op de vorderingen van de individuele werknemers;
wijst partijen erop dat zij zich alleen dienen uit te laten over hoogte van de individuele vorderingen; stellingen met betrekking tot het toepasselijke recht en de toepasselijkheid van de cao zullen buiten beschouwing worden gelaten.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
371

Voetnoten

1.HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182
2.Productie 20
3.Productie 10
4.Productie 13
5.HvJ EU 15 maart 2011, ECLI:EU:C:2011:151 (Heiko Koelzsch/Groothertogdom Luxemburg
6.HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2018:2165
7.HvJ EU 1 december 2020, ECLI:EU:C:2020:976 (Van den Bosch/FNV).
8.HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2018:2165