ECLI:NL:RBROT:2021:8848

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
C/10/621535 / JE RK 21-1837
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met complexe problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er bij alle drie de kinderen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de ouders momenteel niet in staat zijn om voor hen te zorgen. De ondertoezichtstelling is verlengd voor de duur van een jaar, en de machtiging tot uithuisplaatsing is eveneens verlengd voor de duur van een jaar voor [naam kind 1] en [naam kind 2], terwijl voor [naam kind 3] de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd voor zes maanden. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de gecertificeerde instelling (GI) op korte termijn de Raad verzoekt om onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel, gezien de onduidelijkheid over het perspectief van [naam kind 3]. De ouders hebben hun best gedaan om de situatie te verbeteren, maar de kinderrechter oordeelt dat er nog onvoldoende duidelijkheid is over de toekomst van de kinderen. De omgang tussen de ouders en de kinderen blijft een punt van discussie, en de GI is verantwoordelijk voor het opstellen van een goed afgewogen beleid.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/621535 / JE RK 21-1837
datum uitspraak: 17 augustus 2021

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2011 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2013 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] ,

[naam kind 3] ,

geboren op [geboortedatum kind 3] 2017 te [geboorteplaats kind 3] , hierna te noemen [naam kind 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam pleegmoeder] ,

hierna te noemen de pleegmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam pleegvader] ,

hierna te noemen de pleegvader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt op dat de pleegouders alleen belanghebbenden zijn met betrekking tot het verzoek voor [naam kind 3] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoeken met bijlagen van de GI van 5 juli 2021, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- het verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de vader, mr. S. Broekzitter-Nieuwland, van 11 augustus 2021, ingekomen bij de griffie op 12 augustus 2021.
Op 17 augustus 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. G. E. van der Pols,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. S. Broekzitter-Nieuwland,
- de pleegouders,
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam 1] en [naam 2] .
De behandeling van het verzoek ten aanzien van [naam kind 1] en [naam kind 2] heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van de pleegouders.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan de begeleidster van de moeder van het Leger des Heils, [naam 3] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind 1] verblijft op een behandelgroep van de Pameijer. [naam kind 2] verblijft op een behandelgroep bij Yulius en [naam kind 3] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 22 februari 2021 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] verlengd tot 27 augustus 2021.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 22 februari 2021 ook de machtiging verlengd tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 27 augustus 2021.
Tevens heeft de kinderrechter bij beschikking van 22 februari 2021 de machtiging verlengd tot uithuisplaatsing van [naam kind 3] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 augustus 2021.

De verzoekenDe GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te verlengen voor de duur van een jaar.

Tevens heeft de GI verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar.
Daarnaast heeft de GI verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 3] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI heeft het verzoek met betrekking tot [naam kind 2] ter zitting gewijzigd in die zin dat de GI heeft verzocht om een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar. De GI heeft de verzoeken voor het overige gehandhaafd en als volgt toegelicht.
Met betrekking tot het verzoek voor [naam kind 3]
verblijft inmiddels het grootste gedeelte van haar leven bij de pleegouders en dat gaat goed. De onduidelijkheid over de conclusies van het KSCD-rapport zijn weggenomen. Op dit moment kan [naam kind 3] niet door de vader verzorgd worden, maar er is wel ruimte voor verbetering. Er wordt gestreefd naar duidelijkheid, rust en acceptatie waardoor hopelijk een nieuwe situatie kan ontstaan waarbij de omgang tussen de kinderen en de ouders kan worden uitgebreid. Het voornemen is dat de Raad onderzoek gaat doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. De frequentie van de omgang tussen de ouders en [naam kind 3] is verlaagd naar één keer in de acht weken, omdat er sprake was van een constante beïnvloeding van de kinderen door de ouders. Dit wordt bevestigd door de pleegouders. Dat maakt het lastig om de ouders zonder toezicht omgang te geven. De huidige situatie is heel vervelend. Het is nu zaak dat de ouders met de pleegouders om tafel gaan zitten om afspraken te maken waarbij het belang van [naam kind 3] voorop blijft staan.
Met betrekking tot de verzoeken voor [naam kind 1] en [naam kind 2]
De ouders zijn niet in staat om voor [naam kind 1] en [naam kind 2] te zorgen, mede door de complexiteit van de problematiek van de kinderen. [naam kind 2] gaat deze week nog naar een pleeggezin. [naam kind 1] verblijft nog bij de Pameijer en heeft nog veel behandeling nodig. De frequentie van de omgang is bij alle kinderen verminderd. Wanneer de ouders enige ruimte krijgen, dan geven zij daar vervolgens op een onjuiste manier invulling aan. Er hebben video-interactietrainingen plaatsgevonden waaruit blijkt dat de vader het heel goed doet, zich inzet en al veel heeft bereikt. Er is echter ook geconstateerd dat hij tekortschiet in het herkennen en omgaan met de gevoelens van de kinderen en daar vervolgens op kunnen anticiperen. De hoop is dat de verlenging van de machtiging stabiliteit kan geven, waarin gekeken kan worden hoe de ouders meer toegang tot de kinderen kunnen krijgen. De ouders hebben nu één keer in de maand omgang met [naam kind 1] en [naam kind 2] . Het pleeggezin van [naam kind 2] staat open voor verruiming, waar de GI in mee wil gaan.

Het standpunt van de vader

Met betrekking tot het verzoek voor [naam kind 3]
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek voor de uithuisplaatsing van [naam kind 3] en ingestemd met het verzoek om een verlenging van de ondertoezichtstelling. Uit het gesprek bij en het verslag van het KSCD is gebleken dat er bij de vader wel potentie is om voor [naam kind 3] te zorgen, maar dat er problemen zijn met de hechting van [naam kind 3] aan de pleegouders. De vader heeft hard aan zichzelf gewerkt. Hij heeft trainingen gevolgd, behandelingen ondergaan en staat open voor hulpverlening. De vraag is wat hij nog meer moet doen en waarom de omgang met [naam kind 3] nog niet is uitgebreid. De GI heeft geen weet van wat de vader allemaal heeft ondernomen om aan zichzelf te werken. Ze hebben hier geen onderzoek naar gedaan. Hij begrijpt dat [naam kind 3] niet direct naar huis kan, maar hiertoe kunnen inmiddels wel stappen worden gezet. De pleegouders zeggen geregeld afspraken af of komen te laat op een afspraak. De vader wil geen strijd met de pleegouders, maar hij wil vechten voor zijn kinderen. Met de vorige pleegouders was er één keer per twee weken omgang en dat ging goed. De vader wil een kans om het contact te verbeteren.
Met betrekking tot de verzoeken voor [naam kind 1] en [naam kind 2]
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen de verzoeken met betrekking tot de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] en ingestemd met het verzoek om een verlenging van de ondertoezichtstelling. De vader heeft de kinderen het liefste alle drie thuis, maar als daar nog wat voor nodig is dan kan dat wachten. Jeugdzorg heeft echter niets ingezet. De video-interactietraining tussen de vader en [naam kind 2] was heel positief, de vraag is wat de GI daar vervolgens mee gedaan heeft. De vader heeft het idee dat het perspectief voor de GI heel duidelijk is, maar niet voor hemzelf.

Het standpunt van de moeder

Met betrekking tot het verzoek voor [naam kind 3]
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek voor de uithuisplaatsing van [naam kind 3] en ingestemd met het verzoek om een verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder is hard bezig om alles op een rij te krijgen en om eigen woonruimte te krijgen. Ze realiseert zich dat ze nog niet zo ver is dat kinderen bij haar kunnen komen wonen, maar ze vindt het wel moeilijk dat ze maar één keer in de acht weken omgang heeft met [naam kind 3] . Dit maakt de band tussen [naam kind 3] en de ouders kapot daarmee wordt eigenlijk al voorgesorteerd op de eventuele gezagsbeëindiging waar de Raad nog onderzoek naar moet gaan doen. De huidige frequentie van omgang maakt het heel lastig voor de ouders om een band met hun kind op te bouwen. Er is veel spanning tussen de ouders en de pleegouders. De pleegouders zijn wel perspectiefbiedend, maar er loopt ook nog een ondertoezichtstelling. Het is goed om te gaan kijken welke rol de moeder kan spelen in het leven van [naam kind 3] en hoe deze rol uitgebreid kan worden. Een uithuisplaatsing van een jaar is daarvoor veel te lang. Er dient ook gekeken te worden welke duidelijkheid gegeven kan worden aan [naam kind 3] zelf.
Met betrekking tot de verzoeken voor [naam kind 1] en [naam kind 2]
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen de verzoeken met betrekking tot de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] en ingestemd met het verzoek om een verlenging van de ondertoezichtstelling. De uithuisplaatsing moet voor een kortere periode. Er is met betrekking tot de omgang in de afgelopen periode niets veranderd. De ouders hebben het gevoel buiten spel te worden gezet. De moeder zet goede stappen, maar dit wordt niet benoemd door de GI of vertaald naar een hogere frequentie van omgangsmomenten. De GI heeft het over voorwaarden. Deze dienen op papier gezet te worden zodat hier wat mee gedaan kan worden.

Het standpunt van de pleegouders

Het gaat goed met [naam kind 3] . Ze heeft op motorisch gebied nog wel een achterstand. Ze kan bij de pleegouders blijven. De communicatie met de ouders is vijandig. Er was veel strijd in de coronaperiode. De pleegouders zijn perspectiefbiedend en proberen deze rol zo goed mogelijk te vervullen. De omgang was eerst één keer in de twee weken, maar dat was heel intensief voor [naam kind 3] . Eén keer per acht weken omgang is voor [naam kind 3] heel prettig en passend. Het is voor de pleegouders heel belangrijk dat er duidelijkheid komt over hoe zij veiligheid en ontspanning kunnen bieden voor [naam kind 3] .

De beoordeling

Ondertoezichtstelling
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er bij partijen geen bezwaar is om de ondertoezichtstelling van alle kinderen te verlengen. Daar komt bij dat uit het dossier naar voren komt dat er bij alle drie de kinderen nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] verlengen voor de duur van een jaar.
Met betrekking tot de (gewijzigde) verzoeken voor [naam kind 1] en [naam kind 2]
[naam kind 1] verblijft bij Pameijer en heeft nog veel baat bij passende behandeling in de vorm van traumabehandeling en PMT. [naam kind 2] zal binnen enkele dagen doorstromen naar een gespecialiseerd pleeggezin. Beide kinderen hebben te maken met complexe problematiek waar passende behandeling voor ingezet dient te worden. De kinderrechter is, mede gelet op de problematiek van de kinderen en de uitkomsten van het KSCD-onderzoek, van oordeel dat een thuisplaatsing niet in de rede ligt. Het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] lijkt niet bij de ouders te liggen. Het onderzoek door de Raad, dat in de komende periode moet gaan plaatsvinden, moet hier uitsluitsel over geven. De kinderrechter acht daarom een verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] voor de duur van een jaar noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
Met betrekking tot het verzoek voor [naam kind 3]
Het ingenomen standpunt van de GI met betrekking tot [naam kind 3] , inhoudende dat ook haar perspectief niet bij de ouders ligt, is gezien het dossier niet onbegrijpelijk. [naam kind 3] is immers al geruime tijd uit huis en de aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken. De conclusies in het KSCD-rapport zijn echter minder stellig dan de conclusies over het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] . De aanvulling van het KSCD op dat rapport neemt die onduidelijkheid ook niet geheel weg. In de afgelopen periode heeft de vader heel hard gewerkt en er alles aan gedaan om een betere vader te worden. Daarvoor verdient de vader ook een groot compliment. Dat vader zo hard heeft gewerkt, betekent alleen niet dat het eindresultaat ook goed genoeg is. Gezien de onduidelijkheid die het KSCD-rapport met zich brengt aan de ene kant, en de enorme inzet van de vader aan de andere kant, staat naar het oordeel van de kinderrechter op dit moment nog niet voldoende vast dat het perspectief van [naam kind 3] niet langer meer bij de ouders ligt. De kinderrechter acht het dan ook van groot belang dat de GI op korte termijn de Raad verzoekt om onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. Alle partijen strijden om de belangen van [naam kind 3] te behartigen, maar verschillen van mening over wat nu in het belang van [naam kind 3] is. De omstandigheid dat het perspectief nog niet vaststaat zorgt voor veel onrust, zowel in de relatie tussen de ouders en de GI als tussen de ouders en de pleegouders. Het is dan ook in het belang van zowel [naam kind 3] en alle andere betrokkenen dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over het perspectief. In het licht van het voorgaande zal de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing dan ook niet voor de gevraagde duur verlenen, maar voor zes maanden. Het verzoek zal voor het overig verzochte worden aangehouden. De GI wordt verzocht om twee weken vóór de hierna vermelde pro forma datum een briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbenden en aan de advocaten van de ouders) te overleggen over de dan huidige stand van zaken, ook ten aanzien van de voortgang van het raadsonderzoek, en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.
Ter zitting is gebleken dat de omgang tussen de ouders en de kinderen een punt van discussie blijft. Het is in beginsel aan de GI om daar een goed afgewogen beleid in te voeren. Ten aanzien van [naam kind 1] en [naam kind 2] lijken de ouders en de overige betrokkenen in onderling overleg goede afspraken te kunnen maken. Ten aanzien van [naam kind 3] geldt dat de GI de omgang heeft beperkt tot eens in de acht weken aan de hand van een checklist met vaste criteria. De wens van de ouders om [naam kind 3] vaker te zien is begrijpelijk, maar het belang van [naam kind 3] om niet meer omgang te hebben dan zij aankan weegt zwaarder. Het is aan de GI om duidelijk te maken aan welke voorwaarden er moet worden voldaan om een meer uitgebreide omgang mogelijk te maken. Daarbij is het wenselijk dat deze voorwaarden voldoende concreet worden geformuleerd en schriftelijk worden vastgelegd, zodat het voor de ouders en hun advocaten duidelijk is waar de ouders aan moeten voldoen.

De beslissingDe kinderrechter:

verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] tot 27 augustus 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 27 augustus 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 augustus 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 3] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 maart 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 maart 2022 pro forma;
bepaalt dat de GI en belanghebbenden op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. den Breejen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 augustus 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.