In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door de gemeente Rotterdam. Het primaire besluit van 3 juni 2019 wees het verzoek af, omdat er geen documenten waren aangetroffen die aan de aanvraag voldeden. Na bezwaar heeft de gemeente op 6 mei 2020 het bezwaar gegrond verklaard, maar niet voldoende gemotiveerd waarom bepaalde stukken niet openbaar konden worden gemaakt. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 8 juni 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de gemeente geen van de weigeringsgronden uit de Wob had ingeroepen en dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat het Wob-verzoek van eiser deels niet-ontvankelijk is voor reeds eerder bekende stukken, maar gegrond voor documenten die in een eerdere procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn verstrekt. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.