ECLI:NL:RBROT:2021:8968

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
TUL: 10/186361-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tenuitvoerlegging ISD-maatregel wegens gebrek aan redelijk doel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een ISD-maatregel die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 16 juni 2021, terwijl de proeftijd van de veroordeelde op 5 februari 2021 was geëindigd. De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vordering, omdat deze niet tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de huidige wetgeving geen termijn van drie maanden voor indiening van de vordering bevatte, en verwierp dit verweer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden van de ISD-maatregel herhaaldelijk niet heeft nageleefd, wat leidde tot een klinische opname en een begeleide woonvorm. Ondanks eerdere verbeteringen in het naleven van afspraken, is de veroordeelde in december 2019 teruggevallen in het gebruik van harddrugs en heeft hij sindsdien de afspraken met de reclassering niet nageleefd. De reclassering adviseerde om het toezicht voortijdig te beëindigen en de tenuitvoerlegging van de maatregel te gelasten.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel de vordering in beginsel gegrond was, de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel geen redelijk doel meer diende, gezien de verstreken proeftijd en het feit dat de veroordeelde gedurende die periode geen nieuwe strafbare feiten had gepleegd. Daarom werd de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer TUL: 10/186361-18
Datum uitspraak: 27 juli 2021
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
laatstelijk ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [postcode veroordeelde] [woonplaats veroordeelde] ,
thans zonder bekende feitelijke verblijfplaats,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1..Vordering

Op 16 juni 2021 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 11 januari 2019 aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
Aan de vordering ligt ten grondslag een rapport van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 18 november 2020 over de veroordeelde. Nadien heeft de reclassering in haar rapport van 11 februari 2021 verslag uitgebracht over de ontwikkelingen in de periode tussen het tenuitvoerleggingsadvies en 6 februari 2021, zijnde de datum waarop het toezicht is geëindigd.

2..Feiten

Bij voornoemd vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde opgelegd een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren. Daarbij is, met vaststelling van een proeftijd van twee jaren, bepaald dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. Als bijzondere voorwaarden zijn gesteld:

1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;

2. de veroordeelde werkt mee aan een intake en/of diagnostiek en eventuele behandeling door Fivoor Antes GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De eventuele behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De reclassering kan een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, met aansluitend weer een ambulante behandeling;

3. de veroordeelde gebruikt geen harddrugs en werkt mee aan urinecontrole op dit gebied. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;

4. de veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit gebied. De

reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek
(blaastest);

5. de veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van

afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader
van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft daartoe inzicht in zijn financiën en schulden;

6. de veroordeelde spant zich in ten aanzien van het realiseren van onderdak, werk, inkomen en het opbouwen van een positief sociaal netwerk. De veroordeelde geeft daartoe openheid van zaken richting de reclassering.

De genoemde reclasseringsinstelling is opdracht gegeven hulp en steun te bieden bij de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De veroordeelde was bij de uitspraak van voornoemd vonnis op 11 januari 2019 aanwezig.

3..Procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 13 juli 2021.
De veroordeelde, hoewel daartoe deugdelijk opgeroepen, is niet verschenen. De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman en de door de veroordeelde gemachtigde raadsman mr. S.C. van Paridon zijn gehoord. Tevens is als getuige en deskundige gehoord mevrouw [naam persoon] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.

4..Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft op de terechtzitting gepersisteerd bij de ingediende vordering.

5..Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering. Daartoe is aangevoerd dat de proeftijd reeds is geëindigd op 5 februari 2021 en de vordering tot tenuitvoerlegging niet tijdig, te weten pas op 16 juni 2021 en derhalve niet binnen drie maanden na het verstrijken van de proeftijd, is ingediend.
Subsidiair, dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat de reclassering zich onvoldoende heeft ingespannen om het toezicht goed te laten verlopen en het Openbaar Ministerie vervolgens onvoldoende voortvarendheid heeft betracht bij indiening van de vordering. De reclassering heeft bij de start van het toezicht meermalen niet gereageerd op de pogingen van de veroordeelde om in contact te komen en heeft pas in oktober 2020 over het niet-nakomen van de verplichtingen door de veroordeelde gerapporteerd. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens pas ruim zeven maanden na het tenuitvoerleggingsadvies van de reclassering gereageerd door het indienen van de vordering.

6..Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De proeftijd van twee jaar is ingegaan op 26 januari 2019 en geëindigd op 5 februari 2021. De vordering is ingediend op 16 juni 2021. Tussen het einde van de proeftijd en het indienen van de vordering ligt derhalve een periode van meer dan vier maanden. De verdediging heeft als verweer aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar vordering nu deze meer dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd is ingediend. Anders dan onder de werking van artikel 14g lid 5 (oud) van het Wetboek van Strafrecht is in de huidige regeling van artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering niet meer opgenomen dat een vordering tot tenuitvoerlegging - op straffe van niet-ontvankelijkheid - moet worden ingediend binnen drie maanden na het verstrijken van de proeftijd. Er zijn in de wetsgeschiedenis geen aanwijzingen waaruit blijkt dat de wetgever heeft beoogd deze termijn van drie maanden - bij overschrijding waarvan de officier van justitie niet-ontvankelijk zou zijn - ook in de huidige regeling op te nemen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

7..Adviezen reclassering

Het rapport van de reclassering van 18 november 2020 houdt in dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden herhaaldelijk niet heeft nageleefd. Dit heeft geleid tot een klinische opname ten behoeve van detoxicatie in de periode juli/augustus 2019 met aansluitend plaatsing in een begeleide woonvorm. Daarna kwam de veroordeelde zijn afspraken met de behandelaar en begeleiding enige tijd redelijk goed na. In december 2019 is de veroordeelde echter teruggevallen in het gebruik van harddrugs. Sindsdien komt hij de afspraken met de betrokken organisaties slecht of niet na.
De reclassering adviseert daarom om het reclasseringstoezicht voortijdig negatief te beëindigen en over te gaan tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke maatregel. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking.
Het rapport van de reclassering van 11 februari 2021 houdt in dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden onverminderd niet naleeft. Op 11 november 2020 heeft Antes de behandeling door het forensisch FACT-team afgesloten. Op 3 december 2020 is de veroordeelde nog eenmaal en voor het laatst door de reclassering op kantoor gezien. Het tenuitvoerleggingsadvies is toen met hem besproken en er zijn afspraken gemaakt, onder andere dat de veroordeelde elke twee weken op het kantoor van de reclassering zou komen en er bij elk gesprek een urinecontrole zou plaatsvinden. De veroordeelde is vervolgens niet verschenen en is onbereikbaar gebleven. Dit geldt ook voor de begeleide woonvorm van Antes (Bavo). Het toezicht van de reclassering en de begeleide woonvorm van Antes (Bavo) zijn beëindigd op 6 februari 2021.
De getuige en deskundige heeft op de terechtzitting verklaard dat er na 3 december 2020 geen contact meer is geweest met de veroordeelde.

8..Beoordeling

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat genoegzaam vast staat dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd.
De vordering om de tenuitvoerlegging te gelasten van de ISD-maatregel is daarom in beginsel gegrond.
De rechtbank stelt vast dat de proeftijd is verstreken op 5 februari 2021, dat de vordering van het Openbaar Ministerie is ingediend op 16 juni 2021 en dat daartussen ruim vier maanden liggen. Bovendien dateert het tenuitvoerleggingsadvies van de reclassering al van 18 november 2020. De rechtbank betrekt bij haar oordeel eveneens dat de vordering tot tenuitvoerlegging substantieel is nu het een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar betreft en dat de veroordeelde gedurende de proeftijd niet opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank is daarom alles afwegende van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, zoals gevorderd, nu geen met de strafrechtspleging na te streven redelijk doel meer dient.
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging daarom af.

9..Beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering af.
Deze beslissing is genomen door mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 juli 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.