ECLI:NL:RBROT:2021:8997

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
C/10/608986 / HA ZA 20-1151
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen zorgplichtschending door de Ontvanger; bewijs van eigendom door derde vereist

Op 15 september 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen [naam eiseres] en de Ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft een geschil over de eigendom van in beslag genomen goederen, waaronder auto’s en sieraden, die ten laste van [naam] waren gelegd. [naam eiseres] stelt dat de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld door haar eigendommen te verkopen en de opbrengst te verrekenen met de belastingschuld van [naam]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag op de goederen rechtmatig was, omdat [naam eiseres] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij de eigenaar was van de in beslag genomen goederen. De rechtbank oordeelt dat de Ontvanger niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht en dat de bewijslast bij [naam eiseres] lag. De vorderingen van [naam eiseres] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van de Ontvanger, die zijn begroot op € 4.270.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/608986 / HA ZA 20-1151
Vonnis van 15 september 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. E.G. Engwirda te Amsterdam,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/KANTOOR ROTTERDAM, DOUANE ROTTERDAM, DOUANE BREDA,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.E. Schipper te Amsterdam.
Partijen zullen hierna “[naam eiseres]” en “de Ontvanger” genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 november 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de brief van de rechtbank van 9 februari 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte wijziging van gronden en petitum van [naam eiseres];
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juni 2021 en de daarin genoemde aanvullende producties van [naam eiseres] en pleitaantekeningen van de Ontvanger.
1.2.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Op 21 juni 2011 heeft het Openbaar Ministerie beslag gelegd ten laste van [naam] (hierna: [naam]) met wie [naam eiseres] op dat moment een affectieve relatie had. Het beslag betrof onder meer twee auto’s, sieraden en een geldbedrag.
2.2.
Bij brief van 16 juli 2013 heeft de Ontvanger aan het Arrondissementsparket in Rotterdam laten weten dat hij ten laste van [naam] executoriaal derdenbeslag onder de Staat had gelegd op de op 21 juni 2011 in beslag genomen auto’s, sieraden en het geld.
2.3.
Op 13 juli 2014 heeft het Gerechtshof Den Haag arrest gewezen in de strafzaak tegen [naam]. Ten aanzien van de in beslag genomen goederen heeft het hof teruggave aan de verdachte gelast van het in beslag genomen geldbedrag en de in beslag genomen auto’s en sieraden.
2.4.
Op 29 september 2016 heeft de Ontvanger ten laste van [naam] executoriaal beslag gelegd op het geldbedrag en de twee auto’s en op 7 november 2016 ook op de sieraden.
2.5.
Op 28 juni 2017 heeft de directeur van de Ontvanger uitspraak gedaan naar aanleiding van een door hem als beroepschrift aangemerkte brief van 23 september 2016 van [naam eiseres]. In de uitspraak staat, voor zover relevant:
“Beoordeling van het beroep (overwegingen)
(…)
Uit het politierapport is mij gebleken dat het woonadres waar belastingschuldige stond
ingeschreven niet, of nauwelijks, werd bewoond en dat belastingschuldige, volgens dit rapport, regelmatig bij reclamante verbleef. Tijdens het hoorgesprek deelde uw cliënte mee dat hij af en toe langs kwam om zijn kinderen te zien maar in het proces verbaal van verhoor heeft zij verklaard dat hij er bijna elke dag was. Daarbij blijkt verder uit het rapport dat hij de combinatie van de kluis, waar de zaken zijn aangetroffen wist, in tegenstelling tot uw cliënte. Tevens zijn er zaken in de kluis aangetroffen die onbetwist eigendom waren van belastingschuldige, de twee aangetroffen vuurwapens. Gelet op hetgeen door de politie in het rapport is geconcludeerd en hetgeen uw cliënte heeft verklaard tijdens het verhoor ben ik van mening dat het beslagadres gelijk is aan het feitelijke woonadres van belastingschuldige.
(…)
U heeft tijdens het hoorgesprek een aankoopnota van de kluis overgelegd waarop de naam van uw cliënte staat vermeld. Hiermee zou aangetoond zijn dat het haar kluis is. In het proces-verbaal van verhoor van 23 juni 2011 verklaart uw cliënte dat de kluis van belastingschuldige is en alle zaken in de kluis, m.u.v. de opbrengst van de verkoop van de onderneming, van hem zijn. Omdat de kopie nota mij aanleiding gaf te twijfelen over de juistheid van deze factuur heb ik aan u de originele nota ter inzage verzocht. De nota heeft als factuurdatum "2005". Onder aan de nota staat een BTW specificatie van 21%. Dit percentage strookt niet met de factuurdatum. Het 21 procent tarief is pas ingegaan per 1 oktober 2012. Verder staat bij BTW klantnummer het nummer "[nummer]"
vermeld. Dit OB nummer behoort niet toe aan uw cliënte maar aan een ander. In mijn mail van 14 juni 2017 heb ik u in de gelegenheid gesteld om op mijn bevinden ten aanzien van de nota te reageren. U stelt dat de originele nota zoek was en uw cliënte deze nota heeft
opgehaald bij de leverancier. Zij zou niet weten dat deze nota onjuist is. Ik acht deze verklaring niet geloofwaardig en (wie deze nota ook heeft opgemaakt) kan niet anders
concluderen dat de nota vervalst en geantedateerd is.
(…)
Beschikking
Ik wijs uw beroep af.”
2.6.
De Ontvanger heeft de sieraden executoriaal verkocht en de opbrengst van de sieraden en het geldbedrag afgeboekt op de belastingaanslagen van [naam].

3..De vordering

3.1.
[naam eiseres] verzoekt de rechtbank:
“I. de Ontvanger te veroordelen tot vergoeding van de door [naam eiseres] geleden schade ten gevolge van de afboeking op de belastingschuld van [naam] met haar eigendommen, bestaande uit:
a. € 38.640 en de wettelijke rente daarop sinds 16 juli 2013;
b. de vervangingswaarde van de sieraden (op 22 september 2016 € 35.662)
plus wettelijke rente daarop sinds 22 september 2016;
II. de Ontvanger te veroordelen in de kosten van de beroepsprocedure bij de Ontvanger, te weten € 10.158,95, nu de Ontvanger daar ten onrechte heeft gemeend de eigendommen van [naam eiseres] niet terug te hoeven geven;
III. de Ontvanger te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - in het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te berekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.”
3.2.
Aan haar vorderingen legt [naam eiseres] primair ten grondslag dat de Ontvanger onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, waardoor zij schade heeft geleden. Subsidiair beroept [naam eiseres] zich op ongerechtvaardigde verrijking.
3.3.
De Ontvanger voert verweer tegen de vorderingen van [naam eiseres]. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Onrechtmatige daad
4.1.
In geschil is of de Ontvanger al dan niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht en daardoor jegens [naam eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door niet eerst zorgvuldig na te gaan wie de eigenaar is van de beslagen voorwerpen alvorens zich daarop te verhalen. Volgens [naam eiseres] heeft de Ontvanger daarbij miskend dat op hem de bewijslast rustte dat de beslagen goederen eigendom waren van [naam].
4.2.
Anders dan door [naam eiseres] wordt betoogd, is zij degene die zich beroept op rechtsgevolgen van een door haar gesteld recht als bedoeld in artikel 150 Rv. Zij stelt immers eigenaar te zijn van de bewuste goederen en meent dat de Ontvanger om die reden de goederen aan haar had moeten afgeven in plaats van zich daarop te verhalen.
4.3.
De omstandigheid dat de sieraden en het geld zich in een kluis in haar woning bevonden brengt, anders dan [naam eiseres] bepleit, niet mee dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Niet alleen [naam eiseres], maar ook [naam] kwam immers regelmatig in de woning en in tegenstelling tot [naam eiseres] beschikte [naam] wel over de toegangscode waarmee de kluis kon worden geopend en toegang tot de inhoud van de kluis kon worden verkregen. Dat twee in beslag genomen auto’s achteraf niet van [naam] bleken te zijn, maakt het voorgaande niet anders: het zegt immers niets over de vraag wie eigenaar is van de zich in de kluis bevindende voorwerpen.
4.4.
Samengevat is de Ontvanger bij het beoordelen van het door [naam eiseres] ingediende beroepschrift niet van een verkeerde bewijslastverdeling uitgegaan. De Ontvanger heeft in zijn beslissing van 28 juni 2017 (r.o. 2.5) zelfs omstandigheden benoemd die het minder geloofwaardig maken dat [naam eiseres] eigenaar is van de sieraden en het geld. In het verlengde daarvan heeft de Ontvanger, door zich op de beslagen voorwerpen te verhalen en deze niet af te geven aan [naam eiseres], niet onzorgvuldig of onrechtmatig jegens [naam eiseres] gehandeld. Op deze grond kan de vordering van [naam eiseres] daarom niet worden toegewezen.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.5.
Ook het beroep van [naam eiseres] op ongerechtvaardigde verrijking gaat niet op: zo er al iemand is verrijkt, dan is dat [naam], op wiens belastingschuld de (opbrengst van de) beslagen voorwerpen in mindering is/zijn gebracht, en niet de Ontvanger. Hetgeen partijen hebben aangevoerd over de verhaalbaarheid van de vordering op [naam] is voor het beroep op ongerechtvaardigde verrijking niet relevant en kan daarom onbesproken blijven.
4.6.
De rechtbank wijst de vorderingen van [naam eiseres] af. [naam eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,-
- salaris advocaat € 2.228,- (2,0 punten × tarief € 1.114,-)
Totaal € 4.270,-

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot
op € 4.270,-;
- verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wijsman-van Veen en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 15 september 2021.