In deze zaak, die op 15 september 2021 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee partijen, aangeduid als de man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad die in oktober 2020 is geëindigd. De man heeft op 12 juli 2019 een BMW 545i gekocht, maar de vrouw heeft de auto op 25 mei 2021 op haar naam gezet. De man heeft aangifte gedaan van verduistering van de autopapieren door de vrouw en vordert in dit kort geding dat de vrouw medewerking verleent aan het herstel van de tenaamstelling van de auto op zijn naam.
De vrouw voert verweer en stelt dat de man de auto aan haar heeft verkocht ter aflossing van een schuld van € 83.000,00. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man toegewezen, omdat hij als houder van de auto wordt vermoed rechthebbende te zijn. De vrouw is er niet in geslaagd om aan te tonen dat zij een beter recht op de auto heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man de auto nodig heeft voor zijn werk en het vervoer van zijn kinderen, terwijl de vrouw over een andere auto beschikt.
De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis alle benodigde medewerking te verlenen aan het herstel van de tenaamstelling van de auto op naam van de man en heeft een dwangsom van € 500,00 per dag opgelegd voor het geval zij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 10.000,00. De vorderingen in reconventie van de vrouw zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.