ECLI:NL:RBROT:2021:9054

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21/598
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek dwangakkoord en schuldsaneringsregeling wegens onbevoegdheid schuldhulpverleningsinstantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord en een schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die op 11 mei 2021 een verzoek indiende, wilde zeven schuldeisers dwingen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. De schuldeisers, waaronder [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 6], hebben echter bezwaar gemaakt tegen deze regeling. Tijdens de zitting op 6 september 2021 werd duidelijk dat een aantal schuldeisers niet aanwezig was, terwijl [schuldeiser 4] zijn instemming met de regeling had ingetrokken. Verzoeker had in totaal 32 schuldeisers, met een totale vordering van € 195.259,67, en had een regeling aangeboden die gebaseerd was op de NVVK-norm.

De rechtbank oordeelde dat de schuldhulpverlening niet was uitgevoerd door een bevoegde instantie zoals bedoeld in artikel 48 van de Wet op het Consumentenkrediet (Wck). Dit is een vereiste voor de toewijzing van een verzoek tot een dwangakkoord of schuldsaneringsregeling. De rechtbank stelde vast dat de betrokken instantie, [naam bedrijf], niet voldeed aan de criteria van artikel 48 Wck, ondanks dat de advocaat van verzoeker, mr. M.A.J. Emonds, het verzoek had ingediend. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beide moesten worden afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en griffier mr. N.A. Masrom. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 13 september 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 11 mei 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een zevental schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] , hierna te noemen: [schuldeiser 1]
  • [schuldeiser 2] , hierna te noemen: [schuldeiser 2] ;
  • [schuldeiser 3] ;
  • [schuldeiser 4] ;
  • [schuldeiser 5] ;
  • [schuldeiser 6] ;
  • [schuldeiser 7] ;
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 6] hebben voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend.
[schuldeiser 4] heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 31 augustus 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Het verzoek ten aanzien van [schuldeiser 4] wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
Ter zitting van 6 september 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • [naam 1] , echtgenote van verzoeker;
  • [naam 2] en [naam 3] , beiden werkzaam bij [naam bedrijf] (hierna te noemen [naam bedrijf]);
  • [naam 4] , namens [schuldeiser 5] ,
De overige schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëndertig schuldeisers, waarvan vijf preferente en zeventwintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 195.259,67 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van
31 maart 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 13,1% aan de preferente schuldeisers en 6,55% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking en AOW-uitkering. Verzoeker is in dienst bij zijn eigen B.V. Hij is enig aandeelhouder en bestuurder. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
[naam bedrijf] stelt dat zesentwintig schuldeisers met de aangeboden schuldregeling hebben ingestemd. [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] , [schuldeiser 3] , [schuldeiser 5] , [schuldeiser 6] en [schuldeiser 7] stemmen hier niet mee in. Zij hadden ten tijde van het indienen van het verzoekschrift vorderingen van respectievelijk € 14.098,74, € 1.446,05, € 3.541,28, € 1.423,-, € 1.997,40 en € 6.726,82 op verzoeker.
Ter zitting is door [naam bedrijf] desgevraagd verklaard dat zij van schuldenaar een vergoeding ontvangt voor haar werkzaamheden en niet onder een van de in art. 48 lid 1 sub b tot en met d van de Wet op het Consumentenkrediet (Wck) genoemde categorieën valt. Zij is niet gemandateerd door de gemeente. Door [naam bedrijf] is er wel op gewezen dat mr. M.A.J. Emonds, advocaat, de verzoeken heeft ingediend. Als advocaat is hij wel bevoegd op grond van art. 48 lid 1 onder c van de Wck. [naam bedrijf] heeft tevens verklaard dat het nog niet duidelijk is wie toezicht gaat houden op het minnelijk traject, indien het verzoek om toepassing van een dwangakkoord zou worden toegewezen. Hierover zou [naam bedrijf] nog in gesprek moeten treden met de advocaat.

3..Het verweer

[schuldeiser 5] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij niet akkoord gaat met het aangeboden akkoord van verzoeker, omdat verzoeker de huur voor de maand augustus 2021 niet tijdig heeft betaald. De betaling voor deze maand is uiteindelijk pas op 23 augustus 2021 ontvangen, terwijl de huur uiterlijk de 1e van de maand betaald moet worden. De huur van september 2021 was ten tijde van de zitting nog niet betaald.
In hun verweerschrift hebben [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zich op het standpunt gesteld dat het onvoldoende inzichtelijk is gemaakt of het gedane aanbod het uiterste is waartoe verzoeker financieel in staat is. Het voorstel is naar het oordeel van [schuldeiser 2] en VPF vervoer dan ook onvoldoende onderbouwd en gedocumenteerd. De vordering van [schuldeiser 1] ziet op achterstallige pensioenpremies. Verzoeker heeft geen pensioenpremies voldaan aan [schuldeiser 1], terwijl deze premies wel grotendeels zijn ingehouden op het salaris van de werknemers. Verzoeker is dan ook niet te goeder trouw ten aanzien van deze vordering, aangezien verzoeker deze ingehouden premies kennelijk een andere bestemming heeft gegeven. Bovendien heeft verzoeker de loon- en premiegegevens van zijn drie werknemers nimmer verstrekt aan [schuldeiser 1]. [schuldeiser 1] gaat er daarom vanuit dat de vordering ook nog hoger zal uitvallen indien verzoeker wel zorg draagt voor een volledige aanlevering. Voornoemde argumenten gelden eveneens voor [schuldeiser 2] . Verzoeker heeft de premie niet voldaan, terwijl deze premies deels werden ingehouden op het salaris van de voormalig werknemers van verzoeker.
KantoorVrij heeft in haar verweerschrift te kennen gegeven dat zij niet akkoord wenst te gaan met het aangeboden akkoord omdat zij van mening is dat verzoeker met zijn houding en gedrag grenzen overschreden heeft.
In de contacten met [naam bedrijf] heeft [schuldeiser 7] te kennen gegeven vraagtekens te plaatsen bij de authenticiteit van de gestelde omvang van de schuldenlast. Bovendien heeft verzoeker ten aanzien van het ontstaan van de vordering aan [schuldeiser 7] te kwader trouw gehandeld. Verzoeker heeft mr. Spijer persoonlijk gegarandeerd dat de werkzaamheden zouden worden betaald en dat verzoeker in dat opzicht vertrouwd kon worden. Op grond hiervan heeft mr. Spijer werkzaamheden verricht, helaas bleek echter al vrij snel daarna dat verzoeker dit vertrouwen zou schenden. Verzoeker is bovendien nimmer bereid gebleken om telefonisch contact op te nemen.
In de contacten met [naam bedrijf] heeft [schuldeiser 3] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. Daarnaast heeft [schuldeiser 3] te kennen gegeven dat zij pandrecht heeft op de inventaris, voorraden en handelsdebiteuren.

4..De beoordeling

Sinds 1 januari 2019 is in artikel 287a lid 7 Fw opgenomen dat een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord wordt afgewezen als de schuldbemiddeling niet wordt uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 van de Wck. Op grond van artikel 288 lid 2, aanhef en onder b Fw dient een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ook te worden afgewezen indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 van de Wck.
Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie (o.a. ECLI:NL:HR:2010:BN8060) volgt voorts dat artikel 48 Wck strikt moet worden uitgelegd. Alleen de in artikel 48 lid 1 sub b t/m d Wck genoemde personen en instellingen kwalificeren als persoon of instelling waar artikel 288 lid 2, aanhef en onder b Fw en artikel 287a lid 7 Fw op zien.
Ter zitting heeft [naam bedrijf] bevestigd dat zij niet onder de onder een van de in artikel 48 lid 1 sub b t/m d van de Wck genoemde categorieën valt. Het verzoek is weliswaar ingediend door de advocaat van schuldenaar, mr. Emonds, maar dat doet aan de onbevoegdheid van [naam bedrijf] als schuldhulpverleningsinstantie binnen de context van de voorliggende verzoeken, niet af. Niet de advocaat van schuldenaar maar [naam bedrijf] heeft het minnelijke schuldhulpverleningstraject uitgevoerd en het aanbod aan de schuldeisers gedaan. Het is ook [naam bedrijf] die de verklaring over het verloop van het minnelijke traject heeft opgesteld.
Dit betekent dat de verzoeken reeds om die reden dienen te worden afgewezen. De door de schuldeisers benoemde bezwaren behoeven dan ook geen nadere bespreking.
Het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling worden beiden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
  • wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
  • wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 september 2021. [1]