In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord en een schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die op 11 mei 2021 een verzoek indiende, wilde zeven schuldeisers dwingen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. De schuldeisers, waaronder [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 6], hebben echter bezwaar gemaakt tegen deze regeling. Tijdens de zitting op 6 september 2021 werd duidelijk dat een aantal schuldeisers niet aanwezig was, terwijl [schuldeiser 4] zijn instemming met de regeling had ingetrokken. Verzoeker had in totaal 32 schuldeisers, met een totale vordering van € 195.259,67, en had een regeling aangeboden die gebaseerd was op de NVVK-norm.
De rechtbank oordeelde dat de schuldhulpverlening niet was uitgevoerd door een bevoegde instantie zoals bedoeld in artikel 48 van de Wet op het Consumentenkrediet (Wck). Dit is een vereiste voor de toewijzing van een verzoek tot een dwangakkoord of schuldsaneringsregeling. De rechtbank stelde vast dat de betrokken instantie, [naam bedrijf], niet voldeed aan de criteria van artikel 48 Wck, ondanks dat de advocaat van verzoeker, mr. M.A.J. Emonds, het verzoek had ingediend. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beide moesten worden afgewezen.
De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en griffier mr. N.A. Masrom. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.