ECLI:NL:RBROT:2021:9068

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/2800
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake boete Wet dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verzoekster had eerder een boete van € 4.500,- opgelegd gekregen vanwege een overtreding van de Wet dieren. Na het indienen van bezwaar tegen dit primaire besluit, heeft de minister op 23 april 2020 het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 27 augustus 2021 heeft de minister het bestreden besluit herzien en de bezwaren van verzoekster alsnog gegrond verklaard, waardoor de boete werd herroepen.

Op 1 september 2021 heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft de proceskosten beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van deze kosten. De rechtbank heeft de kosten voor de beroepsprocedure vastgesteld op € 748,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder opgedragen het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter A.S. Flikweert, in aanwezigheid van griffier A.L. van der Duijn Schouten, en is openbaar gemaakt op 22 september 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2800
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2021 als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. C.R. Post,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster een boete opgelegd van € 4.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 23 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 augustus 2021 heeft verweerder het bestreden besluit herzien. Verweerder verklaart de bezwaren tegen het primaire besluit alsnog gegrond en herroept het boetebesluit van 29 november 2019.
Op 1 september 2021 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege wordt gelaten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoekster is tegemoetgekomen, dat verzoekster om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat verzoekster proceskosten heeft gemaakt.
2. De rechtbank ziet dan ook aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In het herziene besluit van 27 augustus 2021 heeft verweerder aan verzoekster al een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.496,- voor de gemaakte kosten in de bezwaarprocedure (opstellen van bezwaarschrift en verschijnen op de hoorzitting). De rechtbank zal verweerder opdragen ook de kosten van de beroepsprocedure te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1). Het beroep is niet op een zitting behandeld, dus de opgegeven reiskosten voor het bijwonen van de zitting komen niet voor vergoeding in aanmerking.
3. De rechtbank wijst er ten slotte op dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
22 september 2021.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.