ECLI:NL:RBROT:2021:9084

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
C/10/620065 / KG ZA 21-479
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoire afgiftebeslagen in kort geding tussen Maximum Infra B.V. en De Lage Landen Vendorlease B.V.

In deze zaak heeft Maximum Infra B.V. (hierna: Maximum Infra) een kort geding aangespannen tegen De Lage Landen Vendorlease B.V. (hierna: DLL) met als doel de opheffing van conservatoire afgiftebeslagen die DLL had gelegd op verschillende objecten, waaronder een heftruck, een personenauto, mini graafmachines en aanhangwagens. De vordering van Maximum Infra is afgewezen door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2021. De voorzieningenrechter oordeelde dat DLL geen artikel 21 Rv had geschonden en dat de ontbinding van de overeenkomsten op goede gronden had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van DLL uitviel, omdat Maximum Infra niet had onderbouwd dat zij een levensvatbare onderneming was en dat het beslag onnodig of buitenproportioneel was.

De procedure begon met de dagvaarding en de indiening van producties door beide partijen. Maximum Infra had financiële problemen en had de huurkooptermijnen niet tijdig voldaan. DLL had daarop de overeenkomsten ontbonden en conservatoire beslagen gelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat DLL voldoende gronden had voor de ontbinding en dat de vordering van Maximum Infra om de beslagen op te heffen niet kon worden toegewezen. De proceskosten werden aan Maximum Infra opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/620065 / KG ZA 21-479
Vonnis in kort geding van 16 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAXIMUM INFRA B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
eiseres,
advocaten mrs. J. Smael en M.K. Tiemensma te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE LAGE LANDEN VENDORLEASE B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. S.V. Vullings te Utrecht.
Partijen worden hierna Maximum Infra en DLL genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de 9 producties van Maximum Infra
  • de 2 producties van DLL
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Maximum Infra
  • de pleitnota van DLL.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Maximum Infra en DLL hebben 3 financiële (lease-)huurkoopovereenkomsten gesloten waarvan 2 in oktober 2019 en 1 in februari 2020. Op deze overeenkomsten zijn (steeds verschillende) algemene voorwaarden van toepassing verklaard.
2.2.
Op grond van de (lease-)huurkoopovereenkomsten zijn aan Maximum Infra een heftruck (overeenkomst I), een personenauto (overeenkomst II), 4 mini graafmachines en 4 aanhangwagens (overeenkomst III) ter beschikking gesteld (hierna ook wel gezamenlijk aan te duiden als: de objecten).
2.3.
De maandelijkse huurkooptermijnen – naast een btw-termijn en een slottermijn die moeten worden voldaan – bedroegen voor overeenkomst II € 619,91 en voor overeenkomst III € 2.2.08,54 per maand. Naar aanleiding van een betalingsuitstel van 3 maanden vanwege de Coronacrisis, zijn die maandbedragen enigszins verhoogd.
2.4.
Maximum Infra heeft gedurende langere tijd de huurkooptermijnen niet of niet tijdig voldaan. Daarnaast is een van de btw-termijnen meer dan een jaar onbetaald gebleven.
In verband met de betalingsachterstanden is in januari 2021 een eerste betalingsregeling afgesproken die aanvankelijk deels nagekomen is. Hierna heeft DLL op verzoek van Maximum Infra afkoopvoorstellen voor de overeenkomsten toegestuurd, waar niets mee gedaan is.
2.5.
In de periode januari -maart 2021 heeft DLL meermaals contact gehad met de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ), die tot 11 maart 2021 zelfstandig bevoegd was Maximum Infra te vertegenwoordigen. Op 17 maart 2021 heeft [persoon A] in een telefoongesprek met DLL laten weten dat hij per 31 maart 2021 is ontslagen, dat het slecht gaat met de onderneming en dat de zoon van de bestuurder – de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ) van wie een telefoonnummer is verstrekt – de feitelijke leiding heeft en alle huurkoopobjecten met of zonder toestemming zou willen verhuren om zo inkomsten te genereren. [persoon B] is tot op heden niet bevoegd om Maximum Infra te vertegenwoordigen.
2.6.
DLL verzoekt in een e-mail van 22 maart 2021 om telefonisch contact. Zij krijgt (die dag) op het mobiele nummer van [persoon B] geen gehoor.
2.7.
Bij, per e-mail, gewone en aangetekende post verstuurde, brieven van 25 maart 2021 ontbindt DLL de 3 overeenkomsten.
2.8.
Op 6 april 2021 heeft DLL telefonisch contact met de bestuurder van Maximum Infra, de heer [persoon C] (hierna: [persoon C] ). Naar aanleiding van dat gesprek stuurt DLL [persoon C] per e-mail van 6 april 2021 een overzicht van betalingsachterstanden. Op dat overzicht staan 4 facturen die op 28 februari, 4, 23 en 28 maart 2021 zijn vervallen. In die e-mail staat verder dat afgesproken is dat de betalingsachterstand uiterlijk die week wordt betaald.
2.9.
Bij e-mail van 23 april 2021 schrijft DLL aan Maximum Infra dat er wederom een achterstand is ontstaan. Die achterstand betreft 2 facturen met vervaldata 4 en 23 april 2021. In de e-mail wordt verzocht om per ommegaande contact op te nemen en staat verder dat wanneer er binnen 5 dagen niet wordt gereageerd alsnog ontbinding van de overeenkomsten zal volgen.
2.10.
Bij e-mail van 3 mei 2021 schrijft [persoon B] aan DLL dat de facturen uiterlijk vrijdag (7 mei) worden betaald. Op 5 mei 2021 reageert DLL per e-mail met de mededeling dat zij graag per ommegaande en uiterlijk 7 mei 12.00 uur wil vernemen of Maximum Infra overgaat tot betaling van de verschuldigde (afkoop)bedragen als genoemd in de ontbindingsbrieven van 25 maart 2021 of tot bekendmaking van de locatie van alle objecten. Maximum Infra heeft vervolgens op 7 mei 2021 2 termijnbetalingen gedaan.
2.10.
Bij verzoek van 7 mei 2021 heeft DLL de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om verlof voor het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van de objecten (onder derden) en de aanstelling van een gerechtelijk bewaarder. Nadat twee keer vragen zijn gesteld en beantwoord, heeft de voorzieningenrechter op 10 mei 2021 verlof verleend voor afgiftebeslag op de objecten onder de overeenkomsten II en II. Het verzoek tot afgiftebeslag van het object onder overeenkomst I is afgewezen.
2.11.
Op 17 mei 2021 is afgiftebeslag gelegd op 1 minigraafmachine en 1 aanhangwagen. Ten aanzien van de overige beslagobjecten heeft Maximum Infra aanvankelijk meegedeeld dat ze op 19 mei 2021 konden worden opgehaald en vervolgens meegedeeld dat geen medewerking aan beslaglegging zou worden verleend.
2.12.
Bij brief van 19 mei 2021 heeft DLL aan Maximum Infra bericht dat zij alleen afspraken wil en kan maken met iemand die bevoegd is Maximum Infra te vertegenwoordigen.
2.13.
Op of omstreeks 19 mei 2021 heeft DLL aangifte gedaan van het opzettelijk onttrekken van goederen aan beslaglegging. Op 2 juni 2021 is [persoon B] aangehouden in de personenauto van overeenkomst II. Op deze auto is vervolgens beslag gelegd en deze is in gerechtelijke bewaring genomen. Eveneens op 2 juni 2021 heeft de deurwaarder zich met een hulpofficier van justitie begeven naar het terrein van Maximum Infra. Daar is niemand aangetroffen, waarna met hulp van een slotenmaker toegang tot een loods is verkregen, waar 2 mini graafmachines en 2 aanhangers zijn aangetroffen die in beslag en gerechtelijke bewaring zijn genomen.
2.14.
Op 14 juni 2021 heeft DLL de dagvaarding in de bodemprocedure doen uitbrengen. Daarin vordert zij onder meer te verklaren voor recht dat zij eigenaar is van de objecten, afgifte van de objecten die nog niet in beslag en gerechtelijke bewaring zijn genomen en betaling van restantvorderingen onder de 3 overeenkomsten, vermeerderd met verschillende nevenvorderingen.

3..Het geschil

3.1.
Maximum Infra vordert opheffing van de gelegde conservatoire beslagen en veroordeling van DLL om, op straffe van verbeurte van een dwangsom, de beslagen objecten binnen één werkdag na betekening van het te wijzen vonnis aan Maximum Infra ter beschikking te stellen.
3.2.
Maximum Infra legt aan haar vorderingen ten grondslag dat DLL in het beslagrekest artikel 21 Rv heeft geschonden. Maximum Infra stelt verder dat de vordering waarvoor beslag gelegd is, ondeugdelijk is en dat het beslag onnodig en buitenproportioneel is. Zij stelt ten slotte dat een belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen. Het is voor haar zonder de objecten niet mogelijk om haar werkzaamheden voort te zetten.
3.3.
DLL voert verweer. Zij stelt voorop dat er verschillende gronden voor ontbinding van de overeenkomsten waren en dat uit die ontbinding (summierlijk) haar vorderingsrecht volgt. DLL betwist dat zij artikel 21 Rv heeft geschonden en meent dat een belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen.
4. De beoordeling
4.1.
Opheffing van een beslag kan onder meer, maar niet uitsluitend, plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, en op grond van een, zelfstandige, belangenafweging.
4.2.
Een van de niet in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden is schending van artikel 21 Rv. Dit artikel is ook van toepassing op de procedure waarin verlof voor het leggen van conservatoir beslag wordt verzocht.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat DLL artikel 21 Rv niet geschonden heeft. Ten eerste is niet aannemelijk dat DLL stukken of relevante informatie heeft achtergehouden. Ten tweede maakt Maximum Infra een punt van de in het beslagrekest geuite twijfel over de continuïteit van de onderneming, omdat die niet is onderbouwd. Dat miskent dat al geruime tijd sprake was van betalingsproblemen, waarvan genoegzaam bleek uit de producties bij het rekest. DLL baseerde zich voorts op uitlatingen van de inmiddels vertrokken [persoon A] waartegen over Maximum Infra, zonder enige onderbouwing, slechts stelt dat zij in de kern levensvatbaar is. Ten derde heeft DLL niet gesteld dat Maximum Infra is overgegaan tot verhuur van de objecten, maar slechts dat Maximum Infra heeft gevraagd of verhuur van de objecten mogelijk is. Ten slotte heeft DLL zich in het rekest evenmin onjuist of in strijd met de waarheid over de openstaande saldi uitgelaten, in welk kader van belang is dat sprake is van een afgiftebeslag, niet van een verhaalsbeslag. Daarnaast zijn de ontbindingsbrieven, waarin de restantvorderingen staan, overgelegd, en ten slotte is, nadat vragen zijn gesteld en beantwoord, aangegeven wat de actuele achterstand bedroeg.
4.3.
Over de summierlijke (on)deugdelijkheid van de vordering overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Naar voorlopig oordeel is DLL op 25 maart 2021 op goede gronden overgegaan tot ontbinding van de overeenkomsten. Er was gedurende langere tijd sprake van betalingsachterstanden, Maximum Infra was niet of nauwelijks (meer) bereikbaar en DLL had (op het eerste gezicht) betrouwbare informatie ontvangen dat het niet goed ging met het bedrijf. De voorzieningenrechter voegt daar nog aan toe dat ook nergens blijkt van enig eigen initiatief vanuit Maximum Infra om met DLL contact op te nemen nadat de feitelijke leiding in het bedrijf was overgenomen.
De ontbinding bracht met zich dat DLL recht had op afgifte van de objecten. DLL heeft zich vervolgens, nadat zij (wel) contact had gekregen met Maximum Infra, bereid getoond om de situatie nog even aan te zien. Die bereidheid kan niet als ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke intrekking of het afzien van de ontbindingen worden gezien. Aan Maximum Infra kan worden toegegeven dat de e-mail van 6 april 2021, in het licht van de e-mail van 23 april 2021 de vraag oproept waarom de factuur van 4 april 2021 daarin niet ook genoemd is. Daar staat tegenover dat – zoals blijkt uit de stukken – de vervaldag van de betalingsverplichting van overeenkomst III – de grootste betalingsverplichting van de 3 overeenkomsten – de 4e dag van de maand was. Maximum Infra had ook zelf kunnen en moeten constateren dat zij die maandtermijn niet voldaan had, datzelfde geldt overigens voor uitlatingen van DLL in een e-mail van 11 maart 2021. Dat Maximum Infra geen facturen toegestuurd kreeg, kan zij DLL niet tegenwerpen omdat zij daarvoor zelf heeft gekozen bij aanvang van de overeenkomsten. Bovendien blijken de vervaldata van de maandtermijnen voldoende uit de correspondentie en de overeenkomsten.
Verder blijkt voldoende uit de stukken dat ook in de periode april/mei 2021 Maximum Infra niet (tijdig) aan haar betalingsverplichtingen voldeed. In die situatie was het naar voorlopig oordeel voldoende grond, en sprake van een summierlijk deugdelijke vordering, voor het beslagverzoek.
4.4.
In het kader van de belangenafweging wijst de voorzieningenrechter erop dat hiervoor al is overwogen dat Maximum Infra haar stelling dat zij in de kern levensvatbaar is niet heeft onderbouwd. Bij gebrek aan informatie over, bijvoorbeeld, liquiditeit, solvabiliteit en (lopende) orderportefeuille – gerelateerd aan de (noodzaak om de) verschillende objecten (te gebruiken) – kan niet worden aangenomen dat het beslag onnodig of buitenproportioneel is. Er is buitengewoon weinig, en niets onderbouwd, gesteld over de noodzaak om te kunnen beschikken over de verschillende beslagobjecten. Pas nadat daar ter zitting vragen over gesteld zijn, is verklaard dat de personenauto nodig is om opdrachten binnen te kunnen halen. Enige verdere verduidelijking daarover is niet gegeven en de vraag rijst waarom dat niet vanaf een kantoor kan, althans of er voor bezoeken aan klanten geen andere vervoermiddelen aan Maximum Infra, of haar werknemers, ter beschikking staan. Wat daar verder van ook zij, de belemmerende handelingen van Maximum Infra in het kader van de beslaglegging, gevoegd bij het hiervoor genoemde gebrek aan onderbouwde informatie over het bedrijf zijn voldoende om de belangenafweging in het voordeel van DLL te laten uitvallen.
4.5.
Dit alles leidt ertoe dat de vordering wordt afgewezen. Maximum Infra wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten en de nakosten. De proceskosten worden begroot op € 1.016,00 aan gemachtigdensalaris en € 667,00 aan griffierecht.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Maximum Infra in de kosten van deze procedure aan de kant van DLL begroot op € 1.683,00,
5.3.
veroordeelt Maximum Infra in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Maximum Infra niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2021. 2009/2111