ECLI:NL:RBROT:2021:9200

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21/957
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing moratorium voor zzp’er met huurachterstand en beoogd beschermingsbewindvoerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een zzp’er die te maken heeft met huurachterstanden. De verzoeker heeft op 20 juli 2021 een verzoek ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft eerder op 23 juli 2021 de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 20 augustus 2021. Tijdens de zitting op 20 augustus 2021 zijn zowel de verzoeker als vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de verweerster, Stichting Woonbron, aanwezig geweest. De verzoeker heeft verklaard dat hij door onvoorziene omstandigheden, zoals reparatiekosten van zijn auto, in financiële problemen is geraakt. Hij heeft aangegeven dat hij gemiddeld € 1.250,-- bruto per week verdient, maar dat hij moeite heeft met het regelen van zijn financiën en de Nederlandse taal. De beoogd beschermingsbewindvoerder heeft aangegeven dat er een aanvraag voor beschermingsbewind is gedaan, maar dat deze nog niet officieel is goedgekeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, gezien het vonnis van 20 mei 2021 tot ontruiming van de woonruimte van de verzoeker. De rechtbank heeft de belangen van de verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven, zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de verzoeker zijn huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer] uitspraakdatum: 27 augustus 2021
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 20 juli 2021, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 23 juli 2021 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 20 augustus 2021.
Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarder heeft namens Stichting Woonbron voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 20 augustus 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer V.T. Raats en de heer M. Van Pelt, werkzaam bij Zuidweg & Partners (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw B. de Frel-Houthuizen, werkzaam bij Zekere Zaak
(hierna: beoogd beschermingsbewindvoerder);
- mevrouw mr. drs. C.J.W. Kroon, werkzaam bij Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders, namens Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 mei 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij tot voor kort in de woning heeft samengewoond met zijn vriendin en hun dochter, maar dat hij daar nu alleen woont.
De huurachterstand is volgens verzoeker onder andere ontstaan door overbesteding en onvoorziene omstandigheden, zoals de reparatiekosten van zijn kapotte auto, die hij voor zijn werk nodig heeft. Schuldhulpverlening heeft daarnaast gesteld dat verzoeker werkt als zelfstandige zonder personeel (hierna: zzp’er) en gemiddeld € 1.250,-- bruto per week verdient. Hij krijgt voldoende opdrachten en heeft een stabiele inkomstenstroom. Verzoeker is volgens schuldhulpverlening niet in staat om zijn financiën te regelen, waardoor er huurachterstanden zijn ontstaan. Daarnaast is verzoeker de Nederlandse taal niet voldoende machtig. Voorts heeft hij geen sociaal netwerk in Nederland dat hem kan helpen met zijn (financiële) administratie.
Inmiddels is beschermingsbewind aangevraagd. De beoogd beschermingsbewindvoerder verwacht eind september 2021 de beschikking te ontvangen. Op dit moment heeft de beoogd beschermingsbewindvoerder nog geen bevoegdheden. Verzoeker dient zelf de huur over te maken totdat beschermingsbewind is uitgesproken. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij na de zitting de helft van de huur van de maand augustus 2021 kan overmaken en dat hij vóór 1 september 2021 de huur voor de maand september 2021 zal voldoen.
Zodra beschermingsbewind is opgestart en de financiële situatie van verzoeker stabiel is, zal het minnelijk schuldhulpverleningstraject worden opgestart. Schuldhulpverlening heeft voor het minnelijk schuldhulpverleningstraject al diverse voorbereidingshandelingen getroffen.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening en ter zitting heeft verweerster aangevoerd dat er eerder een verstekvonnis is gewezen vanwege het laten ontstaan van huurachterstanden door verzoeker. Verzoeker betaalt al maanden de lopende huurtermijnen niet, hierdoor is verweerster het vertrouwen in verzoeker kwijtgeraakt. Verweerster wenst over te gaan tot ontruiming van het gehuurde.
Verweerster heeft na de zitting aan de rechtbank bericht dat verzoeker de helft van de huur van augustus 2021 heeft betaald.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 mei 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 29 juni 2021 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 28 juli 2021 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 20 mei 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
Verzoeker werkt als zzp’er en verdient gemiddeld € 1.250,-- bruto per week. Verzoeker heeft inmiddels de helft van de huur van augustus 2021 betaald. Daarnaast heeft verzoeker toegezegd de huur van september 2021 uiterlijk op 1 september 2021 te betalen. De rechtbank merkt op dat ondanks het feit dat het beschermingsbewind nog niet officieel is uitgesproken, de beoogd beschermingsbewindvoerder reeds nauw betrokken is bij verzoeker. De verwachting is dat de situatie van verzoeker zich de komende periode verder zal stabiliseren.
Schuldhulpverlening is betrokken en heeft reeds de nodige werkzaamheden verricht om ervoor zorg te dragen dat het minnelijk traject binnen de duur van de verzochte voorziening kan worden doorlopen en er een aanbod voor een schuldenregeling kan worden gedaan aan de schuldeisers. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 20 mei 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van mr. A.A. Dadzie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2021.