ECLI:NL:RBROT:2021:9208

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
C/10/605868 / HA ZA 20-985
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertraging in financiering voor de koop van een schip door coronamaatregelen en de gevolgen voor contractuele boete en vertragingsschade

In deze zaak heeft DKN SHIPPING B.V. (eiseres) een koopovereenkomst gesloten met DECOIL GIBRALTAR B.V. (gedaagde) voor de verkoop van een motortankschip. De eigendom van het schip zou op 30 april 2020 worden overgedragen, maar DECOIL heeft de koopsom van € 2.600.000,00 niet tijdig betaald. DKN heeft vervolgens schadevergoeding geëist wegens de vertraging in de levering, die volgens haar het gevolg was van de coronamaatregelen. DECOIL voerde aan dat de vertraging als overmacht moet worden beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat DECOIL niet voldoende feiten en omstandigheden had gesteld om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat DECOIL toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen en dat zij schadevergoeding aan DKN moet betalen. De rechtbank wees de vordering tot betaling van een contractuele boete af, omdat de voorwaarden voor het verbeuren van de boete niet waren vervuld. Wel werd de wettelijke handelsrente en een deel van de vertragingsschade toegewezen, maar andere schadeposten werden afgewezen omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/605868 / HA ZA 20-985
Vonnis van 22 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DKN SHIPPING B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DECOIL GIBRALTAR B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
advocaat mr. E. Wilke te Schiedam.
Partijen zullen hierna DKN en Decoil genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 september 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de oproepingsbrief van 13 januari 2021 voor de mondelinge behandeling door middel van
  • het B3-formulier van DKN van 5 maart 2021, met aanvullende producties;
  • de e-mail van DKN van 18 maart 2021, met comparitieaantekeningen;
  • de e-mail van DKN van 22 maart 2021, met de wijziging van eis;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 22 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
DKN heeft op 17 februari 2020 een koopovereenkomst met Decoil gesloten op grond waarvan zij het motortankschip “ [naam schip 1] ” aan Decoil heeft verkocht. De naam van voormeld motortankschip is na het sluiten van de koopovereenkomst gewijzigd naar " [naam schip 2] ". Het motorschip zal hierna steeds als zodanig worden aangeduid.
2.2.
Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat DKN de eigendom van de " [naam schip 2] " op 30 april 2020 aan Decoil zou leveren tegen betaling van een koopsom van € 2.600.000,00 door Decoil aan DKN. Decoil moest de koopsom uiterlijk op 30 april 2020 betalen door dat bedrag over te maken naar de bankrekening van de notaris. Dat heeft Decoil niet gedaan.
2.3.
DKN heeft Decoil op 30 april 2020 gesommeerd om een nieuwe afspraak bij de notaris te maken zodat de levering van de " [naam schip 2] " en betaling van de koopsom alsnog zou kunnen plaatsvinden. (De advocaat van) DKN heeft Decoil in de e-mail van 4 mei 2020 (voor zover relevant) als volgt bericht:
“(…) Wij sommeren u hierbij nogmaals, in aanvulling op de sommatie van cliënt d.d. 30 april 2020, uw verplichtingen onder de overeenkomst na te komen en dienovereenkomstig het nodige te doen voor de levering, waaronder in het bijzonder de opdracht aan de notaris en storting van de overeengekomen koopsom bij de notaris. (…)”
2.4.
Op 4 juni 2020 heeft Decoil de koopsom van € 2.600.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van de notaris en is de eigendom van de " [naam schip 2] " aan haar overgedragen.
2.5.
DKN heeft Decoil bij e-mails van 5 juni en 12 juni 2020 medegedeeld dat zij schade heeft geleden als gevolg van de vertraagde levering van de " [naam schip 2] ". DKN heeft Decoil gesommeerd om over te gaan tot betaling daarvan. Decoil heeft geen gehoor gegeven aan die sommatie.
2.6.
DKN heeft op 3 juli 2020 conservatoir beslag gelegd op de " [naam schip 2] ".

3..Het geschil

3.1.
DKN vordert – na eiswijziging - om Decoil bij uitvoerbaar te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van:
primair
- een bedrag van € 260.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2020, althans een door de rechtbank te bepalen datum, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
subsidiair
  • de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW over het bedrag van € 2.600.000,00, vanaf 8 mei 2020 tot 4 juni 2020 ten bedrage van € 15.344,26;
  • een bedrag van € 108.498,15 wegens tijdverlet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2020, althans een door de rechtbank te bepalen datum, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
meer subsidiair
  • de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW over het bedrag van € 2.600.000,00, vanaf 8 mei 2020 tot 4 juni 2020 ten bedrage van € 15.344,26;
  • een bedrag van € 40.770,29 wegens vertragingsschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2020, althans een door de rechbank te bepalen datum, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
in alle gevallen
  • de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.075,00;
  • de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis, en de nakosten.
3.2.
Decoil concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing van de vorderingen van DKN, met veroordeling van DKN in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, ingaan.

4..De beoordeling

Inleiding
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat Decoil op grond van de koopovereenkomst verplicht was om de koopsom van € 2.600.000,00 op 30 april 2020 te betalen door dit bedrag over te maken naar de notaris, dat zij niet aan die verplichting heeft voldaan en dat zij vanaf 8 mei 2020 tot de uiteindelijke levering van het schip op 4 juni 2020 in verzuim is geweest. Op zichzelf is ook niet in geschil dat DKN schade heeft geleden door de latere levering. Partijen verschillen van mening over de voor vergoeding in aanmerking komende vertragingsschade en de omvang daarvan en of deze aan Decoil kan worden toegerekend.
Overmacht
4.2.
Decoil voert aan dat sprake is van overmacht en dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend. Zij stelt daartoe dat het verkrijgen van de financiering en het zorgdragen van tijdige betaling van de koopsom op de bankrekening van de notaris door haar financier als een gevolg van de coronamaatregelen meer tijd heeft gekost en dat deze vertraging ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst niet was te voorzien.
4.3.
Voor een geslaagd beroep op overmacht op grond van artikel 6:75 BW moet Decoil feiten en omstandigheden stellen en onderbouwen die meebrengen dat de tekortkoming niet te wijten is aan haar schuld en die tekortkoming ook niet op grond van de wet, rechtshandeling of verkeeropvattingen voor haar rekening komt.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat het niet tijdig verkrijgen van een financiering en het tijdig (door de financier doen) betalen daarvan in de rekening- en risicosfeer van Decoil liggen en dat zich bijzondere omstandigheden moeten voordoen op grond waarvan een uitzondering kan worden gemaakt op dit uitgangspunt. Decoil heeft het bestaan van dergelijke bijzondere omstandigheden onvoldoende gesteld/onderbouwd. Een schriftelijke verklaring van de financier, waarin een toelichting wordt gegeven op de redenen van de ontstane vertraging, ontbreekt. De enkele omstandigheid dat het verkrijgen van een financiering en de praktische afwikkeling daarvan in de coronaperiode wellicht langer heeft geduurd dan aanvankelijk was voorzien, is onvoldoende om het bestaan van overmacht aan de zijde van Decoil aan te nemen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om Decoil toe te laten tot nader (getuigen)bewijs.
4.5.
Gelet op het voorgaande staat in rechte vast dat Decoil toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverbintenis jegens DKN en dat zij verplicht is tot betaling van de in aanmerking komende schadevergoeding.
De gevorderde contractuele boete
4.6.
DKN vordert primair betaling van de contractuele boete van € 260.000,00 op grond van artikel 4.7 van de koopovereenkomst omdat Decoil vanaf 8 mei 2020 tot en met 4 juni 2020 in verzuim heeft verkeerd. Die bepaling uit de koopovereenkomst luidt als volgt: “
Indien één van de partijen, na ingebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen tekortschiet in de nakoming van één of meer van haar verplichtingen, is deze partij in verzuim en heeft de wederpartij het recht de overeenkomst door een schriftelijke verklaring voor ontbonden te verklaren en betaling van een onmiddellijk opeisbare boete te vorderen van 10 procent van de koopprijs”.
4.7.
Tussen partijen is in geschil of DKN aanspraak kan maken op betaling van de contractuele boete. Aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf dient te worden beoordeeld welke uitleg aan artikel 4.7 van de koopovereenkomst moet worden gegeven. Daarbij komt het aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de vermelde contractuele bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs te dien aanzien van elkaar mochten verwachten. De koopovereenkomst is een commerciële overeenkomst. Als het gaat om de uitleg van een commerciële overeenkomst, gesloten tussen professioneel opererende partijen die over de inhoud van de overeenkomst hebben onderhandeld, terwijl de overeenkomst ertoe strekt de wederzijdse rechten en verplichtingen nauwkeurig vast te leggen, komt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen groot gewicht toe, maar voor de uitleg blijft de hiervoor vermelde maatstaf beslissend (Hoge Raad 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, Lundiform/Mexx).
4.8.
DKN heeft de door haar geopperde uitleg van artikel 4.7 van de koopovereenkomst verder onderbouwd met een verklaring van [naam] (hierna: [naam] ), die als adviseur bij de totstandkoming van de koopovereenkomst betrokken was. [naam] verklaart (voor zover van belang) dat de bedoeling was dat de in verzuim verkerende partij een zeer aanzienlijke boete verbeurt en dat het niet gebruikelijk is dat een contractuele boete wegens niet-nakoming slechts moet worden betaald als de andere partij de overeenkomst ontbindt.
4.9.
Decoil betwist de verschuldigdheid van de contractuele boete en betoogt dat de boete gelet op de grammaticale uitleg van artikel 4.7 pas wordt verbeurd als de koopovereenkomst zou zijn ontbonden. Nu DKN de koopovereenkomst niet heeft ontbonden, is geen boete verbeurd.
4.10.
Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij niet met elkaar hebben onderhandeld over artikel 4.7 van de koopovereenkomst. Voor het antwoord op de vraag of Decoil de contractuele boete is verschuldigd is daarom met name de tekst van artikel 4.7 van de koopovereenkomst bepalend. Artikel 4.7 bepaalt dat als een partij gedurende acht dagen na een ingebrekestelling tekortschiet, die partij in verzuim verkeert en de wederpartij de overeenkomst kan ontbinden
en(onderstreping rechtbank) betaling van een onmiddellijk opeisbare boete van 10% van de koopsom kan vorderen. Het gebruik van het onderstreepte woord ‘en’ wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de wederpartij pas betaling van een contractuele boete kan vorderen nadat zij de koopovereenkomst heeft ontbonden. De verklaring van [naam] kan DKN niet baten, omdat daaruit niet blijkt dat Decoil ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst dezelfde bedoeling als DKN heeft voorgestaan bij artikel 4.7, terwijl niet gesteld of gebleken is dat de door DKN voorgestane uitleg voor Decoil kenbaar was of had moeten zijn. De door DKN naar voren gebrachte omstandigheden dat Decoil een professionele partij is die zich bewust is van de financiële gevolgen voor de verkoper van een schip bij niet (tijdige) nakoming en dat DKN door de vertraging problemen heeft gekregen met haar bank en de verkoper van het nieuwe (door DKN te kopen) schip, zijn in dit kader niet relevant. Daaruit blijkt immers niet dat Decoil bij het sluiten van de koopovereenkomst dezelfde uitleg van artikel 4.7 heeft voorgestaan als DKN. De rechtbank zal deze vordering afwijzen.
De gevorderde wettelijke handelsrente
4.11.
Decoil heeft niet betwist dat zij de wettelijke handelsrente over de koopsom is verschuldigd en dat zij vanaf 8 mei 2020 tot 4 juni 2020 in verzuim geweest met het betalen daarvan. De wettelijke handelsrente over de koopsom van € 2.600.000,00 van een bedrag van € 15.344,26 zal daarom worden toegewezen.
De gevorderde tijdverletschade
4.12.
Tussen partijen is in geschil of het door DKN gevorderde tijdverlet (gederfde winst) van € 108.498,15 voor vergoeding door Decoil in aanmerking komt.
4.13.
DKN stelt – en Decoil betwist – dat zij de " [naam schip 2] " in de periode van 8 mei 2020 tot 4 juni 2020 gedurende 27 dagen had kunnen exploiteren en dat zij daarmee winst had kunnen genereren. Volgens DKN heeft Decoil haar aan het lijntje gehouden door niet aan te geven dat zij de overeengekomen leveringsdatum niet zou halen en door toezeggingen te doen over een nieuwe datum voor de levering van de " [naam schip 2] ". Partijen hadden volgens DKN dan een latere leveringsdatum overeen kunnen komen zodat DKN het schip langer had kunnen exploiteren. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft DKN een e-mail van 10 augustus 2020 van haar bevrachter Burando (hierna: Burando) overgelegd waarin Burando DKN onder meer als volgt heeft bericht: “
(…) Het [naam schip 1] heeft in de periode van 30 april tot 4 juni ca 4320eur p/dag kunnen verdienen. Wij hadden de lichter[het schip]
in deze periode volledig kunnen inzetten (…)”.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat Decoil onvoldoende heeft aangetoond dat zij schade in de vorm van de gevorderde tijdverlet heeft geleden nu zij het tijdverlet met onvoldoende concrete gegevens heeft onderbouwd. Uit het e-mailbericht van Burando blijkt alleen dat de " [naam schip 2] " achteraf (hypothetisch) bezien ingezet had kunnen worden in de periode van 30 april tot 4 juni 2020. Hiermee is echter niet gesteld of onderbouwd dat DKN daadwerkelijk het voornemen had om de " [naam schip 2] " te exploiteren nadat de levering op de overeengekomen datum was uitgebleven en dat zij met Burando of anderen heeft gesproken over het exploiteren van de " [naam schip 2] " zolang Decoil nog in verzuim verkeerde. DKN heeft aldus onvoldoende aangetoond dat het exploiteren van de " [naam schip 2] " gedurende het verzuim van Decoil een reëel scenario of voornemen was. Daar komt bij dat niet is gebleken dat zij Decoil gedurende het verzuim heeft medegedeeld dat zij de intentie had om de " [naam schip 2] " nog langer te exploiteren. In tegendeel, uit de overgelegde Whatsapp-berichten blijkt dat partijen er vanuit gingen dat de financiering na 30 april 2020 snel zou worden verkregen. Gelet hierop is het ook niet aannemelijk dat zich de situatie voordeed dat de " [naam schip 2] " nog door DKN zou worden geëxploiteerd. Deze vaststelling brengt tevens met zich mee dat Decoil ten onrechte stelt dat DKN haar schade had kunnen beperken.
4.15.
De overige door partijen in dit verband ingenomen standpunten kunnen onbesproken blijven omdat de vordering gelet op het voorgaande reeds zal worden afgewezen.
De gevorderde vertragingsschade
4.16.
DKN vordert vergoeding van de vertragingsschade van € 40.770,29 op grond van artikel 6:85 BW. Die vertragingsschade bestaat volgens haar uit de volgende posten:
Personeelskosten
€ 31.829,79
Havengeld
€ 948,68
Gasolie
€ 1.000,00
Rente hypotheek
€ 2.032,05
Verzekering
€ 3.159,77
Campingkosten
€ 1.800,00
Totaal
€ 40.770,29
4.17.
Op grond van artikel 6:85 BW is de schuldenaar verplicht tot vergoeding van de schade wegens vertraging in de nakoming over de tijd waarin hij in verzuim is geweest. Voor het bepalen van de omvang van de schade is artikel 6:98 BW relevant. Voor vergoeding komt slechts in aanmerking de schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
4.18.
De kosten met betrekking tot de hypotheekrente, de verzekering en het havengeld zullen als onbetwist worden toegewezen.
4.19.
Tussen partijen is in geschil of Decoil de kosten met betrekking tot het personeel, de gasolie en de campingplaatsen moet vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat de personeelskosten tot een bedrag van € 11.500,00 en de gasolie volledig toewijsbaar zijn, zodat Decoil zal worden veroordeeld tot betaling van vertragingsschade ten bedrage van
€ 18.640,50. De gevorderde kosten met betrekking tot de campingplaatsen zijn niet toewijsbaar. De rechtbank zal het oordeel hierna per post toelichten.
Personeelskosten
4.20.
DKN voert ter onderbouwing van de gevorderde personeelskosten het volgende aan. Door de vertraagde levering heeft DKN de " [naam schip 2] " een maand langer bemand moeten houden. De " [naam schip 2] " moest vanwege haar lengte van 110 meter en het feit dat zij gevaarlijke stoffen vervoert ook gedurende de tijd dat zij stilligt, bemand blijven met minimaal drie bemanningsleden waaronder een bemanningslid met de op grond van het ADN vereiste deskundigheid.
4.21.
Decoil heeft ter zitting verklaard dat de personeelskosten ter hoogte van € 11.500,00 – uitgaande van een gemiddeld loon voor een kapitein, een matroos en een stuurman – redelijke kosten zijn van het aan boord aanwezig houden van drie bemanningsleden. Gelet op deze erkenning van Decoil ligt dit onderdeel van de vordering van DKN voor toewijzing gereed. Decoil betwist dat zij gehouden is tot betaling van de meer gevorderde personeelskosten (de kosten boven het bedrag van € 11.500,00) nu daarvoor geen grond bestaat.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat DKN onvoldoende heeft toegelicht op welke grond de kosten boven het bedrag van € 11.500,00 als te vergoeden vertragingsschade in aanmerking komen. DKN heeft de hoogte van de personeelskosten onderbouwd met meerdere loonstroken. Op die loonstroken is te zien dat de betreffende personeelsleden op basis van een arbeidsovereenkomst voor DKN werkzaam zijn. Deze personeelskosten zijn vaste kosten voor DKN, ongeacht op welk schip of voor welke werkzaamheden zij haar personeel inzet. Behoudens de erkende extra wachtkosten van € 11.500,00 is niet gesteld of gebleken dat DKN geconfronteerd werd met extra personeelskosten als gevolg van de vertraagde afname van de " [naam schip 2] " door Decoil.
Gasolie
4.23.
Decoil betoogt dat de kosten van het gasolieverbruik reeds zijn afgerekend conform de afrekening van de notaris van 30 april 2020 en dat zij aldus heeft betaald voor de vanaf die datum in het schip aanwezige hoeveelheid gasolie. DKN stelt dat op 4 juni 2020 is afgerekend op basis van de stand van zaken per die datum, waar het gebruik waarvan zij vergoeding vordert aldus niet is inbegrepen.
4.24.
Vooropgesteld wordt dat de normale gang van zaken is dat de notaris per de daadwerkelijke datum van levering een slotafrekening opmaakt. Nu Decoil een afwijkend standpunt heeft ingenomen, mocht van haar worden verwacht dat zij dat standpunt nader met relevante stukken had onderbouwd (zoals de afrekening van 4 juni 2020 en de opgemaakte (concept-)afrekening per 30 april 2020). Nu zij dat niet heeft gedaan geldt dat Decoil haar betwisting onvoldoende heeft onderbouwd. Om die reden bestaat geen aanleiding Decoil op dit punt toe te laten tot bewijs.
Decoil heeft onvoldoende weersproken dat een bedrag van € 1.000,00 een redelijke schatting is voor het gebruik van de generatoren van een stilliggend schip om dat schip te voorzien van elektriciteit. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering dan ook toewijzen.
Campingplaatsen
4.25.
DKN heeft gesteld dat zij de campingplaatsen heeft gereserveerd om destijds de bouw van een nieuw schip te begeleiden en dat zij door het tekortschieten van Decoil daarvan geen gebruik meer kon maken. Ter onderbouwing van deze schadepost heeft DKN alleen een factuur van de campingplaatsen overgelegd, maar geen nadere stukken of concrete informatie waaruit blijkt dat zij toezicht moest houden op de bouw van het nieuwe schip. Nu dat door Decoil wordt betwist had DKN nader (met stukken) moeten onderbouwen dat zij de campingplaatsen heeft gereserveerd in verband met de begeleiding van de bouw van een nieuw schip en dat zij daarvan geen gebruik meer heeft kunnen maken door het tekortschieten van Decoil. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering afwijzen.
De overige vorderingen van DKN
Buitengerechtelijke incassokosten
4.26.
Gelet op de onderbouwing van DKN is het aannemelijk dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Nu de vorderingen van DKN grotendeels worden afgewezen, bestaat echter geen ruimte voor vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten waar DKN aanspraak op maakt. De rechtbank ziet aanleiding om deze kosten conform de BIK-staffel te berekenen over de toe te wijzen wettelijke handelsrente en vertragingsschade. De rechtbank stelt de buitengerechtelijke incassokosten vast op € 1.114,85.
Proces-, beslag- en nakosten
4.27.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld en de vordering van DKN grotendeels wordt afgewezen, zal de rechtbank de proceskosten (waaronder begrepen de beslagkosten) en de nakosten compenseren, in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Decoil tot betaling van vertragingsschade van € 18.640,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag met ingang van 8 mei 2020 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Decoil tot betaling van de wettelijke handelsrente van € 15.344,26;
5.3.
veroordeelt Decoil tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.114,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
compenseert de proceskosten (waaronder begrepen de beslagkosten) en de nakosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde en verklaart het vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema, bijgestaan door mr. B. Meeuwisse-den Boer, griffier. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 22 september 2021.
[3266/32]