ECLI:NL:RBROT:2021:9229

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
C/10/615680 / HA ZA 21-273
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetzaak over uitleg overeenkomst inzake aanbrengen bemanningsleden en betaling van fees

In deze verzetzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Mejo Holding B.V. en Decoil Bunkering B.V. over de uitleg van een overeenkomst betreffende het aanbrengen van bemanningsleden. Mejo, de eiseres, vorderde betaling van een bedrag van € 63.097,42 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, terwijl Decoil, de gedaagde, het verstekvonnis van 10 februari 2021 wilde vernietigen en Mejo niet-ontvankelijk wilde verklaren in haar vorderingen. De rechtbank oordeelde dat het verzet tijdig en op de juiste wijze was ingesteld en dat de vorderingen in conventie en reconventie samenhangen, waardoor deze gelijktijdig behandeld werden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Mejo bemanningsleden heeft aangebracht bij Decoil en dat Decoil een fee verschuldigd is voor deze diensten. De rechtbank heeft de uitleg van de overeenkomst beoordeeld aan de hand van de Haviltexmaatstaf, waarbij de bedoeling van partijen en de redelijke verwachtingen centraal stonden. De rechtbank concludeerde dat Decoil de facturen van Mejo voor de geleverde diensten niet onverschuldigd had betaald en dat er geen tekortkoming aan de zijde van Mejo was. Daarom werd het verstekvonnis vernietigd en werd de vordering van Mejo toegewezen.

In reconventie werd de vordering van Decoil afgewezen, omdat er geen grond was voor ontbinding van de overeenkomst. Decoil werd veroordeeld in de proceskosten, zowel in de verstekprocedure als in de verzetprocedure. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/615680 / HA ZA 21-273
Vonnis in verzet van 6 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEJO HOLDING B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DECOIL BUNKERING B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. E. Wilke te Schiedam.
Partijen zullen hierna Mejo en Decoil genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 10 december 2020, met producties;
  • het verstekvonnis van 10 februari 2021;
  • de verzetdagvaarding van 16 maart 2021, met producties;
  • het tussenvonnis van 4 mei 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van mr. Wilke van 1 juni 2021 met producties 4 en 5;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte vermeerdering van eis en overleggen producties, met producties 6 tot en met 14;
  • de nagezonden productie 5 aan de zijde van Mejo;
  • de nagezonden productie 15 aan de zijde van Mejo;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 juni 2021;
  • de akte overleggen producties (16 tot en met 24) van Mejo;
  • de akte van Decoil (B16-formulier van 5 juli 2021);
  • de antwoordakte van Mejo;
  • de akte niet dienen die op de rolzitting van 4 augustus 2021 aan Decoil is verleend.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Mejo heeft vanaf januari 2020 bemanningsleden aangebracht bij Decoil om werkzaamheden voor Decoil te verrichten. Mejo heeft Decoil vanaf 20 maart 2020 tot en met 25 december 2020 facturen gestuurd met als omschrijving ‘
Personeels begeleiding’. Decoil heeft de facturen tot en met juni 2020 aan Mejo betaald en de facturen vanaf 13 juli tot en met 25 december 2020 onbetaald gelaten.
2.2.
Bij verstekvonnis van 10 februari 2020 is Decoil veroordeeld tot betaling van
€ 48.077,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 46.841,56 en de proceskosten
2.3.
Decoil heeft de overeenkomst met Mejo per brief van 1 juni 2021 ontbonden.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
Mejo vordert, na vermeerdering van eis, om Decoil bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan Mejo te betalen:
  • € 63.097,42 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag;
  • € 1.392,99 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden;
  • de proceskosten.
3.2.
Mejo baseert haar vordering op nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Zij stelt dat zij met Decoil is overeengekomen dat Mejo bemanningsleden aan Decoil zou aanleveren als Decoil deze nodig had, dat Decoil deze mensen in dienst zou nemen of zou inhuren als zzp-ers en dat Decoil Mejo hiervoor een beloning zou betalen, afhankelijk van de daadwerkelijk gewerkte dagen door het betreffende bemanningslid.
3.3.
Decoil vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het verstekvonnis van
10 februari 2021 te vernietigen en Mejo in al haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, met veroordeling van Mejo in de proceskosten.
Decoil betwist de gevorderde bedragen aan Mejo te zijn verschuldigd, omdat Mejo de overeengekomen werkzaamheden, zijnde het verzorgen van de gehele personeelsadministratie en het gehele personeelsbeleid voor Decoil, niet heeft verricht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan, voor zover dit nodig is.
in reconventie
3.5.
Decoil vordert (samengevat) om Mejo bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van:
- € 57.886,40 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente en
- de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.
3.6.
Decoil baseert haar vordering op onverschuldigde betaling van de facturen van Mejo van 20 maart 2020 tot en met 29 juni 2020, omdat Mejo de overeengekomen werkzaamheden niet heeft verricht, dan wel op de ongedaanmakingsverplichting van artikel 6:271 BW.
3.7.
Mejo voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan, voor zover dit nodig is.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Decoil in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie met elkaar samenhangen, zullen deze vorderingen tegelijk worden behandeld.
4.3.
Mejo vordert betaling van de volgens haar afgesproken vergoeding voor de bemanningsleden die door haar bemiddeling voor Decoil hebben gewerkt. Deze vordering zal worden toegewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
4.4.
Partijen verschillen van mening over wat zij precies met elkaar hebben afgesproken. Dit zal dus eerst moeten worden vastgesteld. Welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de zogeheten Haviltexmaatstaf. Dit betekent dat bij de uitleg van een overeenkomst het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan elkaars bewoordingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5.
Mejo heeft geen getekende versie in het geding gebracht van de overeenkomst die zij als productie 1 bij dagvaarding heeft overgelegd. Omdat Decoil betwist dat deze overeenkomst weergeeft wat de afspraken tussen partijen zijn, kan niet worden uitgegaan van de inhoud hiervan.
4.6.
Partijen zijn het erover eens dat [naam 1] van Mejo (hierna: [naam 1]) en [naam 2] van Decoil (hierna: [naam 2]) aanvankelijk hebben besproken dat [naam 1], althans Mejo, een uitzendbureau zou beginnen en via dit uitzendbureau personeel aan Decoil ter beschikking zou stellen. Mejo stelt dat Decoil er vervolgens de voorkeur aan gaf de bemanningsleden zelf in dienst te nemen. Uit de Whatsappberichten tussen “[naam 2] en [naam 1], overgelegd als productie 10 bij conclusie van antwoord in reconventie, is af te leiden dat beide partijen er vanaf het begin van uitvoering van de overeenkomst vanuit gingen dat de bemanningsleden bij Decoil in dienst zouden treden, dan wel door Decoil zouden worden ingehuurd als zzp-ers. Zo schrijft [naam 1] op 9 januari 2020: “
Vraagje gingen we nog contractjes aan de jongens geven via jou?”, op 17 januari 2020: “
Vraagje hoe staat het ervoor met de contracten van de jongens?”, op 22 januari 2020: “
De contracten liggen die klaar voor de jongens?”, op 23 januari 2020: “
Alleen word ik gek gebeld over die contracten en begreep van [naam 3][Rb: [naam 3], werkzaam bij Decoil, hierna: [naam 3]]
dat jij daar akkoord voor moest geven dat het dan klaar ligt”, op 15 juni 2020: “
We zitten met een probleempje.. er zijn wat jongens contracten beloofd en nog geen salaris hebben ontvangen […]”, op 16 juni: “
Had je nog nieuws over die jongens zonder contract? En die nog niet betaald kunnen worden daardoor.. begreep dat het klaar lag dus als jij het hun door kan geven dan haal ik het op eventueel”.[naam 1] correspondeert ook met [naam 3] via Whatsapp over de contracten (productie 11 bij conclusie van antwoord in reconventie). Zo schrijft hij op 17 januari 2020: “
Hee goeiemiddag had je nog nieuws over de contracten?”, waarop [naam 3] diezelfde dag antwoordt: “
Pz is vandaag niet bemand. Kom ik maandag even op terug”. [naam 1] spreekt [naam 3] op 20 januari 2020 opnieuw via Whatsapp aan over de contracten en op 10 februari 2020 opnieuw, waarop [naam 3] die dag antwoordt: “
Ja snap ik moet er werk van maken is waardeloos dat die dame van pz op vakantie is”. En op 16 juni 2020 schrijft [naam 1] aan [naam 3]: “
Net voor je begon was de afspraak . Ik kom niet aan jullie personeel wat er aangevuld zou ik naar kijken en bij jullie onder contract zetten . Mocht dat niet lukken dan zou ik hulp vragen maar tot nu toe is dat nog niet echt nodig geweest” waarop [naam 3] antwoord met: “
Komt goed.
Uit al deze berichten volgt dat, hoewel eerder was gesproken over het ter beschikking stellen van bemanningsleden door middel van uitzendovereenkomsten, partijen uiteindelijk zijn overeengekomen dat Mejo bemanningsleden moest zoeken voor Decoil en dat deze bemanningsleden bij Decoil in dienst zouden treden dan wel als zzp-er door Decoil zouden worden ingehuurd.
4.7.
Decoil is de door Mejo aan haar in rekening gebrachte fee voor haar werkzaamheden volledig verschuldigd, gelet op het volgende.
4.8.
[naam 1] heeft op 5 maart 2020 per Whatsapp aan [naam 2] geschreven (productie 10 bij conclusie van antwoord in reconventie): “
Hoe moest ik de factuur maken zei je?” waarop [naam 2] diezelfde dag antwoord “
Begleoding[sic]
van uw schepen etc etc”. Op 23 maart 2020 schrijft [naam 1] per Whasapp aan [naam 2] “
Ook had ik een invoice gestuurd afgelopen weekend en een bijlage in je mail. Moet er nog een excel bestandje voor maken dat het er wat netter uit ziet. Maar begin is er”. Waarop [naam 2] antwoord “
Ja heb hem […] ligt al bij [naam 4][Rb: medewerker van Decoil]. De eerste factuur die Mejo Decoil heeft gestuurd is van 20 maart 2020. Dit zal de factuur zijn waar [naam 1] in zijn bericht van 23 maart 2020 aan refereert. Bij deze factuur zat een overzicht met namen van bemanningsleden, hun functie (stuurman, kapitein of matroos), het schip waarop ze hebben gewerkt en de periode waarin zij hebben gewerkt (productie 3 bij verzetdagvaarding). Deze bijlage sluit af met “
Matroos= 2340,- (117 dagen) Stuurman- 1950,- (78 dagen) Kapitein 2520 (72 dagen) Totaal = 6810,- euro”. Uit het bericht van [naam 2] dat de factuur al bij ‘[naam 4]’ ligt en het feit dat Decoil deze factuur aan Mejo heeft betaald, kan worden afgeleid dat Decoil akkoord was met de in rekening gebrachte tarieven van € 20,- per dag voor een matroos (€ 2.340,-/117), € 25,- per dag voor een stuurman (€ 1.950,-/78) en € 35,- per dag voor een kapitein (€ 2.520,-/72). Ook bij de factuur van 29 juni 2020 zat een bijlage met daarop de namen van bemanningsleden, hun functie en per functie het aantal gewerkte dagen vermenigvuldigd met het tarief van € 35,- voor de kapiteins, € 25,- voor de stuurmannen en € 20,- voor de matrozen. Decoil heeft ook deze factuur betaald, net als de facturen van 29 maart, 22 april, 29 april, 4 mei en 2 juni 2020, en in geen van de – talrijke – Whatsappberichten tussen [naam 1] en [naam 2] en [naam 1] en [naam 3] maakt Decoil bezwaar tegen de bedragen die Mejo aan haar in rekening brengt. Onder deze omstandigheden kan dan ook worden vastgesteld dat tussen partijen overeenstemming bestond over de fee die Mejo in rekening mocht brengen aan Decoil voor het aanbrengen van bemanningsleden.
4.9.
Decoil heeft als verweer aangevoerd dat Mejo tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door niet de gehele personeelsadministratie en het personeelsbeleid te verzorgen zoals was afgesproken. Dit verweer slaagt niet.
Uit het feit dat partijen aanvankelijk hebben gesproken over het opzetten van een uitzendbureau door Mejo en het uitlenen van bemanningsleden, zou kunnen worden afgeleid dat het de bedoeling was dat Mejo de personeelsadministratie en personeelsbeleid voor haar rekening zou nemen. Vanaf het begin van de werkzaamheden heeft Mejo echter de benodigde gegevens van de bemanningsleden aan Decoil aangeleverd en droeg Decoil zorg voor het opstellen van contracten en de betaling van de bemanningsleden. In de overgelegde Whatsappberichten (producties 9 tot en met 12 bij conclusie van antwoord in reconventie) is te lezen dat Mejo en Decoil doorlopend en uitvoerig met elkaar communiceren over in te zetten bemanningsleden, (arbeids-)contracten, benodigde gegevens en betalingen, maar Decoil klaagt op geen enkel moment dat Mejo overeengekomen werkzaamheden niet of niet goed verricht. Decoil is in de gelegenheid gesteld nader te specificeren waaruit kan worden afgeleid dat de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst luidt zoals zij in punt 3 van de verzetdagvaarding stelt, zoals vermeld in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 juni 2020, maar Decoil heeft ermee volstaan te verwijzen naar ‘het gestelde in haar conclusie’. Hiermee heeft Decoil haar stelling dat Mejo de gehele personeelsadministratie en het gehele personeelsbeleid zou verzorgen in de gegeven omstandigheden onvoldoende onderbouwd en kan dus niet worden vastgesteld dat partijen dit zijn overeengekomen. Daarom kan ook niet worden vastgesteld dat Mejo is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen door niet de gehele personeelsadministratie en het gehele personeelsbeleid te verzorgen.
in conventie
4.10.
Aangezien Decoil niet betwist dat de overeenkomst is aangegaan voor de periode tot en met december 2020 en evenmin dat tot en met het einde van 2020 bemanningsleden voor Decoil hebben gewerkt die door Mejo zijn aangebracht, zoals vermeld op de bijlagen bij de facturen van 30 november 2020 en 25 december 2020 (productie 15 van Mejo), moet Decoil de facturen vanaf 13 juli tot en met 25 december 2020 aan Mejo betalen. Het gevorderde bedrag aan hoofdsom, € 63.097,42, is dan ook toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.11.
Mejo vordert een bedrag van € 1.392,99 aan buitengerechtelijke kosten. Zij heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.12.
Omdat er, vanwege de eisvermeerdering, meer toewijsbaar is dan in het verstekvonnis is toegewezen, zal het verstekvonnis van 10 februari 2021 zoals dat is uitgesproken tegen Decoil worden vernietigd en wordt de vermeerderde vordering van Mejo toegewezen.
4.13.
Decoil wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, zowel in de verstekprocedure als in de verzetprocedure, veroordeeld. De kosten aan de zijde van Mejo worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 87,99
- salaris advocaat
€ 2.228,00(2 punten × tarief € 1.114,-)
Totaal € 2.315,99.
in reconventie
4.14.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat Decoil de facturen vanaf 20 maart tot en met 29 juni 2020 niet onverschuldigd heeft betaald, omdat deze betalingen zijn gebaseerd op de afspraken tussen partijen. Omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een tekortkoming aan de kant van Mejo, was er ook geen grond voor ontbinding van de overeenkomst en is er geen sprake van een ongedaanmakingsverplichting voor Mejo. Daarom wordt de vordering van Decoil in reconventie afgewezen.
4.15.
Decoil wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie veroordeeld. Omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie, zal de helft van het aantal punten voor het salaris voor de advocaat worden toegewezen. De proceskosten worden aan de kant van Mejo begroot op:
- salaris advocaat € 1.114,00 (0,5 x 2 punten x tarief € 1.114,-).

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 10 februari 2021 onder zaaknummer / rolnummer 611176/ HA ZA 21-30 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend:
5.2.
veroordeelt Decoil tot betaling aan Mejo van het bedrag van € 64.490,41, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 47.304,34 vanaf 10 december 2020 tot vandaag en over € 64.490,41 vanaf vandaag tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Decoil in de kosten van de verstek- en de verzetprocedure, aan de zijde van Mejo tot op heden begroot op € 2.315,99,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt Decoil in de proceskosten, aan de zijde van Mejo tot op heden begroot op € 1.114,-,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2021.