ECLI:NL:RBROT:2021:9247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
C/10/578078 / HA ZA 19-647
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verificatie van vorderingen in een renvooiprocedure na aanvaring tussen zeeschip en binnenvaartcontainerschip

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een renvooiprocedure in verband met een beperking van aansprakelijkheid na een aanvaring op 11 januari 2009 tussen het zeeschip van TEAM TANKERS MANAGEMENT PTE.LTD. en een binnenvaartcontainerschip. De eiseressen, waaronder FR. MEYER SOHN (GMBH & CO) KG en KRAVAG-LOGISTIC VERSICHERINGS AG, vorderen verificatie van hun schadeclaims die voortvloeien uit de aanvaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de eiseressen niet allemaal kunnen worden geverifieerd, omdat onvoldoende bewijs is geleverd dat de cedenten gerechtigd waren om schadevergoeding te vorderen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen, die betrekking hebben op schade aan lading aan boord van het binnenvaartcontainerschip, beoordeeld en enkele vorderingen goedgekeurd, terwijl andere zijn afgewezen. De rechtbank heeft de leer van de 'Quo Vadis' als nog steeds van toepassing onder het huidige Burgerlijk Wetboek beschouwd, wat betekent dat vorderingen tot vergoeding van avarij-grosse voor verificatie in aanmerking komen, zelfs als er een mogelijkheid is dat een deel van de betaalde bijdragen later zal worden gerestitueerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van Lanxess, Cabb, Wieland Werke en DyStar tot verificatie goedgekeurd, terwijl de vorderingen van Meyer en Kravag zijn afgewezen. De proceskosten zijn toegewezen aan de verweerster, TTM.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/578078 / HA ZA 19-647
Vonnis van 22 september 2021
in de zaak van
1. de vennootschap naar buitenlands recht
FR. MEYER SOHN (GMBH & CO) KG.,
gevestigd te Hamburg, Duitsland,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
KRAVAG-LOGISTIC VERSICHERINGS AG,
gevestigd te Hamburg, Duitsland,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
LANXESS DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te Leverkusen, Duitsland,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
ZÜRICH VERSICHERUNG AG,
gevestigd te Frankfurt, Duitsland,
5. de vennootschap naar buitenlands recht
CABB GMBH,
gevestigd te Sulzbach am Taunus, Duitsland,
6. de vennootschap naar buitenlands recht
WIELAND WERKE AG,
gevestigd te Velbert, Duitsland,
7. de vennootschap naar buitenlands recht
HDI GLOBAL SE (VOORHEEN H.A. GERLING INDUSTRIE VERSICHERUNG AG),
gevestigd te Hannover, Duitsland,
8. de vennootschap naar buitenlands recht
DYSTAR TEXTILFARBEN GMBH,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland,
eiseressen in renvooi,
advocaat mr. M. Spanjaart te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
TEAM TANKERS MANAGEMENT PTE.LTD. (VOORHEEN EITZEN CHEMICAL (SINGAPORE) PTE. LTD.),
gevestigd te Singapore,
verweerster in renvooi,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Meyer c.s. en TTM genoemd worden. Eiseressen zullen afzonderlijk Meyer, Kravag, Lanxess, Zürich, Cabb, Wieland Werke, HDI respectievelijk DyStar worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de op 15 april 2019 gehouden verificatievergadering (in de op verzoek van TTM - toen nog Eitzen - gestarte procedure tot beperking van haar aansprakelijkheid), waarbij de rechter-commissaris gelet op de betwisting door TTM van de vorderingen van Meyer c.s. partijen naar de rolzitting van 17 juli 2019 heeft verwezen (renvooi)
  • de conclusie van eis in renvooi, met producties 1 tot en met 6
  • de conclusie van antwoord tot (niet-) verificatie in renvooi
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 23 oktober 2019 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een comparitie, welke comparitie op later eenstemmig verzoek van partijen niet is gehouden
  • de conclusie van repliek in renvooi, met producties 7 tot en met 9
  • de conclusie van dupliek in renvooi.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 11 januari 2009 heeft op het Hollandsch Diep een aanvaring plaatsgevonden tussen het aan TTM toebehorende zeeschip “[naam schip 1]” en het binnenvaartcontainerschip “[naam schip 2]”. Beide schepen hadden voor 50 procent schuld aan de aanvaring.
2.2.
Aan boord van de “[naam schip 2]” bevonden zich voor zover relevant de volgende goederen:
  • wat betreft Meyer en Kravag: ‘een partij papier’,
  • wat betreft Lanxess en Zürich: ‘een viertal containers met Bayferrox en Chlorobenzene Pure’,
  • wat betreft Cabb: ‘een partij monochloroacetic’,
  • wat betreft Wieland Werke: ‘een partij koper en nikkel strips’,
  • wat betreft DyStar: ‘een partij verf’.

3..Het geschil

3.1.
Meyer c.s. vordert ‘voor recht te verklaren dat de vorderingen van eiseressen op verweerster, telkens voor de in deze conclusie van eis omschreven en zo ook bij de vereffenaar aangemelde bedragen, worden geverifieerd’, met veroordeling van TTM in de proceskosten.
3.2.
TTM voert verweer en concludeert tot verificatie van de vordering van Lanxess/Zürich voor € 11.780,-- en tot afwijzing van de overige vorderingen met hoofdelijke veroordeling van Meyer c.s. met uitzondering van Lanxess en Zürich, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Gelet op het petitum verwacht Meyer c.s. dat de rechtbank zelf aan de hand van de conclusie van eis inventariseert welke eiseres welke vordering tot welk bedrag geverifieerd wenst te zien.
Tot welk bedrag de verschillende vorderingen bij de vereffenaar zijn aangemeld, vermeldt de conclusie van eis niet.
De rechtbank vertrouwt partijen bekend met de vaste rechtspraak die inhoudt dat het de rechter gelet op de eisen van een goede procesorde niet is toegestaan om in producties op zoek te gaan naar passages die niet concreet onder de aandacht zijn gebracht, en evenmin daarin mag zoeken naar feitelijkheden die niet zijn gesteld.
Binnen deze grenzen zal de rechtbank proberen aan het petitum de noodzakelijke concrete invulling te geven, en de aldus geconcretiseerde vorderingen te toetsen.
Vorderingen Meyer en Kravag
4.2.
Over de vorderingen van Meyer en Kravag bevat de conclusie van eis voor zover relevant de volgende stellingen.
Meyer heeft zich als
Fixkostenspediteurten behoeve van ‘enkele Sappi vennootschappen’ verbonden ‘een partij papier’ te doen vervoeren.
Kravag is de aansprakelijkheidsheidsverzekeraar van Meyer.
Het papier is door de aanvaring beschadigd geraakt. Terzake is Meyer veroordeeld tot schadevergoeding. Meyer heeft aan deze veroordeling gehoor gegeven door betaling van ‘USD 534.046,88, vermeerderd met rente over dit bedrag’ aan ‘(de verzekeraars van) de Sappi vennootschappen’. Tegen deze betaling hebben ‘de Sappi vennootschappen’ hun rechten op TTM aan Meyer overgedragen. De vereffenaar heeft de vordering voorlopig erkend tot USD 1.583,23 en € 240.674,35. Bij het opnemen van vorderingen in de lijsten is al rekening gehouden met de schuldverdeling tussen de “[naam schip 1]” en de “[naam schip 2]”.
4.3.
De rechtbank begrijpt het gestelde aldus dat Meyer een door ‘de Sappi vennootschappen’ overgedragen vordering groot 50 procent van ‘USD 534.046,88, vermeerderd met rente over dit bedrag’ geverifieerd wil zien en dat Kravag geen vordering te verifiëren heeft.
Vorderingen Lanxess en Zürich
4.4.
Over de vorderingen van Lanxess en Zürich bevat de conclusie van eis voor zover relevant de volgende stellingen.
Lanxess is eigenaar van en belanghebbende bij de vier containers met Bayferrox en Chlorobenzene Pure.
Zürich is de goederentransportverzekeraar van Lanxess.
Als gevolg van de aanvaring is deze lading beschadigd geraakt.
‘De vordering tot vergoeding van de ladingschade en de bijdrage in averij-grosse (voor de onbeschadigde partijen)’ zijn ter verificatie ingediend. De vereffenaar heeft deze tot € 5.874,67 voorlopig erkend en ‘een aanvullende vordering voor ladingschade ter hoogte van € 23.650,--’ is vooralsnog niet erkend. Als productie 6 wordt echter een rapport overgelegd waaruit volgt dat deze vordering ziet op schadeverkoop door Lanxess van de Bayferrox.
4.5.
De rechtbank begrijpt het kwantum van de vordering bij gebreke van betere aanknopingspunten als € 5.874,67 plus € 23.650,--. Nu is gesteld noch gebleken dat de vordering van Lanxess op Zürich is overgegaan, begrijpt de rechtbank dat de vordering aan Lanxess toekomt en dat van Zürich geen vordering ter verificatie voorligt.
Vorderingen Cabb en HDI
4.6.
Over de vorderingen van Cabb en HDI bevat de conclusie van eis voor zover relevant de volgende stellingen.
Cabb althans haar goederentransportverzekeraar is eigenaar van/belanghebbende bij een partij monochloroacetic. Deze is door de aanvaring niet beschadigd geraakt, de vordering van Cabb en HDI ziet op een bijdrage in avarij-grosse. Deze vordering is tot € 1.484,61 voorlopig erkend.
4.7.
De rechtbank begrijpt deze stellingen zo, dat ter verificatie een vordering van € 1.484,61 voorligt. Bij gebreke van een aanknopingspunten voor een ander oordeel neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat Cabb ten tijde van de aanvaring eigenaar was van deze lading. Dat deze nadien in eigendom is overgegaan is gesteld noch gebleken. Nu aanwijzingen ontbreken dat HDI zelf gehouden was bij te dragen in de avarij-grosse (dat deze is verklaard door de “[naam schip 2]” vermeldt de eis overigens niet), gaat de rechtbank ervan uit dat deze vordering niet als vordering van HDI maar als vordering van Cabb ter verificatie voorligt.
Vorderingen Wieland Werke en HDI
4.8.
Over de vorderingen van Wieland Werke en HDI bevat de conclusie van eis voor zover relevant de volgende stellingen.
Wieland Werke althans HDI is eigenaar van/belanghebbende bij een partij koper en nikkel strips. Deze is door de aanvaring niet beschadigd geraakt, de vordering van Wieland Werke en HDI ziet op een bijdrage in avarij-grosse. Deze vordering is tot € 4.750,39 voorlopig erkend.
4.9.
De rechtbank begrijpt deze stellingen zo, dat ter verificatie een vordering van € 4.750,39 voorligt. Bij gebreke van een aanknopingspunten voor een ander oordeel neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat Wieland Werke ten tijde van de aanvaring eigenaar was van deze lading. Dat deze nadien in eigendom is overgegaan is gesteld noch gebleken. Nu aanwijzingen ontbreken dat HDI zelf gehouden was bij te dragen in de avarij-grosse, gaat de rechtbank ervan uit dat deze vordering niet als vordering van HDI maar als vordering van Wieland Werke ter verificatie voorligt.
Vorderingen DyStar en HDI
4.10.
Over de vordering van DyStar bevat de conclusie van eis voor zover relevant de volgende stellingen.
DyStar althans HDI is eigenaar van/belanghebbende bij een partij koper en nikkel strips. Deze is door de aanvaring niet beschadigd geraakt, de vordering van DyStar en HDI ziet op een bijdrage in avarij-grosse. Deze vordering is tot € 4.523,94 voorlopig erkend.
4.11.
De rechtbank begrijpt deze stellingen zo, dat ter verificatie een vordering van € 4.523,94 voorligt. Bij gebreke van een aanknopingspunten voor een ander oordeel neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat DyStar ten tijde van de aanvaring eigenaar was van deze lading. Dat deze nadien in eigendom is overgegaan is gesteld noch gebleken. Nu aanwijzingen ontbreken dat HDI zelf gehouden was bij te dragen in de avarij-grosse, gaat de rechtbank ervan uit dat deze vordering niet als vordering van HDI maar als vordering van DyStar ter verificatie voorligt.
Grondslag en verdere beoordeling
4.12.
Als grondslag van al deze vorderingen is gesteld dat TTM als eigenaar van de “[naam schip 1]” gehouden is om de schade van Meyer c.s. te voldoen op grond van artikelen 8:542, 544 en 545 BW althans de corresponderende bepalingen van Titel 11, Afdeling 1 van
Boek 8 BW.
Vordering Meyer Sohn: 50 procent van ‘USD 534.046,88, vermeerderd met rente over dit bedrag’
4.13.
TTM heeft bij antwoord betwist dat Meyer rechten kan uitoefenen die van belanghebbenden bij lading op de “[naam schip 2]” zijn afgeleid, op de grond dat dit standpunt onvoldoende is toegelicht en onderbouwd. TTM klaagt erover dat de conclusie van eis ‘Sappi vennootschappen’ noemt zonder vermelding van hun volledige naam, woonplaats of precieze betrokkenheid bij de lading op de “[naam schip 2]”, en betwist dat de overgelegde cessieakte voldoende gegevens bevat om te identificeren wie welk recht overdraagt, terwijl de overgelegde beslissing van het HOLG Hamburg slechts Sappi Logistics Wesel GmbH als eiseres vermeldt. Dat is onvoldoende om behoorlijk verweer te kunnen voeren, aldus TTM.
4.14.
Bij repliek biedt Meyer c.s. - samengevat - de navolgende toelichting en onderbouwing:
  • ten tijde van de aanvaring waren 45 containers met papier van het internationale Sappi concern aan boord van de “[naam schip 2]”,
  • welke Sappi entiteiten waren betrokken staat in productie 5, de
  • het papier in 35 van de 45 containers is beschadigd geraakt,
  • welke containers waren beschadigd staat in productie 7,
  • in het schaderapport, productie 8, wordt de schade berekend op in totaal USD 533.957,93,
  • Sappi Logistics Wesel GmbH heeft destijds voor het vervoer voor alle Sappi entiteiten gecontracteerd met Meyer als
  • Sappi Logistics Wesel GmbH heeft in twee instanties een veroordeling van Meyer als
  • Meyer althans Kravag heeft conform de veroordeling betaald en hierop hebben de negen betrokken Sappi vennootschappen (waaronder Sappi Logistics Wesel GmbH) en hun verzekeraars hun vorderingen op de (fondsen van) de “[naam schip 2]” en de “[naam schip 1]” aan Meyer overgedragen (productie 5),
  • in productie 5 staan de namen van de Sappi vennootschappen en deze bevat voldoende gegevens aangezien deze moet worden gelezen in het licht van de uitspraak van het HOLG Hamburg waarnaar productie 5 ook verwijst,
  • de vordering waarvan Meyer en Kravag verificatie vorderen is de vordering uit aanvaring van de diverse Sappi entiteiten die zij tegen betaling door Kravag op grond van de beslissing van het HOLG Hamburg aan Meyer hebben overgedragen.
4.15.
Bij dupliek handhaaft TTM haar verweer. Zij voert onder meer aan dat alleen de eigenaar van de beschadigde lading rechten uit aanvaring kan vervolgen tegen TTM, maar dat uit de repliek niet duidelijk wordt wie - meer in het bijzonder: welke Sappi entiteit - eigenaar van de beschadigde lading was. Onduidelijk is dus welke rechten Meyer zou hebben verkregen, en uit de
Abtretungserklärungblijkt dit evenmin. De cessieakte vermeldt immers als cedent alleen Sappi Logistics Wesel GmbH, en gelet op het woord ‘Logistics’ is niet aannemelijk is dat deze vennootschap eigenaar was van de beschadigde lading. Dat de cessie moet worden gelezen in het licht van de uitspraak van het HOLG Hamburg is geen begrijpelijke toelichting. Bij gebreke van nadere uitleg zijn vorderingen van Meijer onvoldoende onderbouwd. De vordering van Meijer komt niet voor verificatie in aanmerking, aldus nog steeds TTM.
4.16.
Dit verweer slaagt.
Wat tussen Sappi Logistics Wesel GmbH en de door haar ten behoeve van andere Sappi vennootschappen als expediteur ingeschakelde Meyer rechtens is, en wat daarover door het HOLG Hamburg is beslist, is voor TTM als reder van de “[naam schip 1]” slechts zijdelings relevant. Deze achtergrond kan immers wel verklaren waarom een of meer Sappi vennootschappen rechten aan Meyer zou cederen, maar vormt geen onderbouwing van de vorderingsgerechtigdheid van deze Sappi vennootschap(pen) jegens TTM ter zake van ladingschade ontstaan door de aanvaring.
TTM kan ter zake van de aanvaring met de “[naam schip 2]” worden aangesproken door eigenaren van of onder omstandigheden andere belanghebbenden bij lading aan boord van de “[naam schip 2]” die door de aanvaring beschadigd is geraakt. TTM heeft er recht op en belang bij te kunnen verifiëren dat zij wordt aangesproken door een rechthebbende.
Meyer c.s. heeft ondanks uitdrukkelijk verweer niet gesteld welke vennootschap van welke lading eigenaar was (althans ladingbelanghebbende in wiens vermogen de schade is geleden, althans gesubrogeerd/actief gelegitimeerd verzekeraar van een rechthebbende) en ook de cessieakte waarnaar zij ter onderbouwing verwijst zwijgt hierover. De 22 pagina’s tellende uitspraak van het HOLG Hamburg waarnaar Meyer c.s. ongespecificeerd verwijst biedt die duidelijkheid als de rechtbank goed ziet evenmin.
De cessieakte vermeldt eerst dat
KlägerinSappi Logistics Wesel GmbH haar rechten zal cederen tegen betaling en vervolgens dat negen bij name genoemde Sappi en twee bij name genoemde AIG vennootschappen hun rechten overdragen aan Meyer. Indien al wordt aangenomen dat hiermee de cessie door genoemde Sappi vennootschappen is bewezen, dan nog staat daarmee niet vast dat deze Sappi vennootschappen gerechtigd waren om TTM op grond van de aanvaring aan te spreken.
Hierop strandt de vordering van Meyer.
Vordering Lanxess: € 5.874,67 plus € 23.650,--
4.17.
TTM heeft bij antwoord erkend dat de lading in de containers van Lanxess beschadigd is geraakt. De inhoudelijke juistheid van het als productie 6 overgelegde rapport van Mund + Bruns heeft TTM niet betwist. TTM voert geen verweer tegen de eis tot verificatie voor een bedrag van 50% van € 23.560. Zij betwist het avarij-grosse deel van
de vordering op de grond dat noch de grondslag van de betalingen noch het betalen op zichzelf (door wie, aan wie, wanneer) is aangetoond.
4.18.
Bij repliek stelt Meyer c.s. dat nu het Mund + Bruns rapport niet wordt betwist, ook 50% van het bedrag van € 10.375,14 voor handling, lossing, transport, opslag en schoonmaakkosten voor verificatie gereed ligt, zoals gespecificeerd op pagina 17 van het rapport.
4.19.
Ten aanzien van de bijdrage in avarij-grosse stelt Meyer c.s. bij repliek onder verwijzing naar HR 11 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0992 (Quo Vadis)) dat deze op gelijke voet als ladingschadevorderingen voor verificatie in aanmerking komen. De containernummers met goederen waarvoor bijdragen in avarij-grosse is betaald zijn te vinden in de lijst met voorlopig erkende crediteuren, productie 2 onder 34, 35 en 36, aldus Meyer c.s.
Verder heeft Meyer c.s. aangegeven dat voor zover belanghebbenden bij de “[naam schip 2]” slagen in het buiten het fonds om regres te nemen op de “[naam schip 1]”, de bijdragen in avarij-grosse mogelijk deels terugbetaald zullen worden. Zover is het echter nog niet en onduidelijk is vooralsnog over welk gedeelte dat dan zou gaan. Dit zou verificatie van de vorderingen in het fonds niet in de weg moeten staan, zeker niet nu vooralsnog alleen wordt geverifieerd en nog niet daadwerkelijk uit het fonds wordt uitgekeerd.
Uit productie 9 blijkt welke bijdrage door Lanxess is betaald. Op 28 juli 2017 heeft de Duitse advocaat van Meyer c.s. voor Lanxess/Zürich € 1.374,20 overgemaakt aan de dispacheur. Aldus nog steeds Meyer c.s.
4.20.
Bij dupliek heeft TTM betwist dat de vorderingen voor handling en dergelijke voor verificatie in aanmerking komen, nu iedere toelichting daarop ontbreekt.
4.21.
Dit verweer slaagt. Van Meyer c.s. mocht worden verwacht dat zij haar vordering deugdelijk toelichtte, en bij gebreke van toelichtende stellingen is deze vordering niet begrijpelijk. De vordering groot 50% van € 10.375,14 (welk bedrag naar uit de lijst met voorlopig erkende crediteuren onder 34 volgt, deel uitmaakt van de voorlopig erkende € 5.847,67) kan niet worden geverifieerd.
4.22.
Bij dupliek heeft TTM over de avarij-grosse vorderingen betoogd dat deze niet kunnen worden geverifieerd omdat deze kennelijk een voorwaardelijk karakter hebben en dus niet vaststaan.
Voorts betwist TTM dat het naar oud recht gewezen arrest over de Quo Vadis zijn gelding onder het huidige BW heeft behouden.
4.23.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen om te betwijfelen dat de leer van de Quo Vadis nog geldt. Het tegendeel blijkt onder meer uit 8:389 BW en de aantekeningen daarbij in Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek en publicaties als ‘Avarij-grosse in Boek 8 BW: Less is more?’ van dr. J.A. Kruit, TVR 2017/4.
Zodra de bijdrage in avarij-grosse is betaald, leent deze vordering zich voor verificatie. De mogelijkheid dat hier later verandering komt, doordat een deel van de bijdrage wordt geretourneerd, maakt dit niet tot een voorwaardelijke vordering.
Uiteraard is terecht dat Lanxess toezegt niet meer vergoed te zullen willen krijgen dan zij uiteindelijk blijkt te hebben bijgedragen.
4.24.
Van de betaalde bijdrage in avarij-grosse groot € 1.374,20 komt 50 procent voor verificatie in aanmerking.
Per saldo zal de vordering van Lanxess worden geverifieerd tot € 12.467,25 ((50% x € 23.650,-- =) € 11.780,00 + (50% x € 1.374,20=) € 687,25).
Vordering Cabb: € 1.484,61
4.25.
TTM heeft bij antwoord betwist dat de vordering van Cabb voldoende is onderbouwd.
4.26.
Bij repliek heeft Meyer c.s. betoogd hetgeen onder 4.19 hierboven is vermeld, en verwezen naar productie 9 waaruit blijkt dat aan de dispacheur voor bijdragen in avarij-grosse is overgemaakt € 1.496,60 respectievelijk € 1.472,61 voor Cabb/HDI.
4.27.
Hetgeen in r.o. 4.19 en 4.22 is vermeld, is dienovereenkomstig ook ten aanzien van de vordering van Cabb aangevoerd. De rechtbank oordeelt daarover als in r.o. 4.23 vermeld.
4.28.
Nu uit productie 9 blijkt dat door Cabb in totaal € 2.969,21 aan bijdragen in avarij-grosse is voldaan, komt 50 % daarvan, gelijk aan € 1.484,61, voor verificatie in aanmerking.
Vordering Wieland Werke: € 4.750,39
4.29.
TTM heeft bij antwoord betwist dat de vordering van Wieland Werke voldoende is onderbouwd.
4.30.
Bij repliek heeft Meyer c.s. betoogd hetgeen onder 4.19 hierboven is vermeld, en verwezen naar productie 9 waaruit blijkt dat aan de dispacheur voor bijdragen in avarij-grosse is overgemaakt € 9.500,77 voor Wieland Werke /HDI.
4.31.
Hetgeen in r.o. 4.19 en 4.22 is vermeld, is dienovereenkomstig ook ten aanzien van de vordering van Wieland Werke aangevoerd. De rechtbank oordeelt daarover als in r.o. 4.23 vermeld.
4.32.
Van de betaalde bijdrage in avarij-grosse groot € 9.500,77 komt 50 procent, dus € 4.750,39, voor verificatie in aanmerking.
Vordering DyStar: € 4.523,94
4.33.
TTM heeft bij antwoord betwist dat de vordering van DyStar voldoende is onderbouwd.
4.34.
Bij repliek heeft Meyer c.s. betoogd hetgeen onder 4.19 hierboven is vermeld, en verwezen naar productie 9 waaruit blijkt dat aan de dispacheur voor bijdragen in avarij-grosse is overgemaakt € 9.047,83 voor DyStar/HDI.
4.35.
Hetgeen in r.o. 4.19 en 4.22 is vermeld, is dienovereenkomstig ook ten aanzien van de vordering van DyStar aangevoerd. De rechtbank oordeelt daarover als in r.o. 4.23 vermeld.
4.36.
Van de betaalde bijdrage in avarij-grosse groot € 9.047,83 komt 50 procent, dus € 4.523,92, voor verificatie in aanmerking.
Proceskosten
4.37.
Meyer c.s. zal als de hoofdzakelijk in het in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van TTM worden veroordeeld.
Nu eiseressen gezamenlijk en bijgestaan door dezelfde advocaat zijn opgetrokken en verificatie van de grootste vorderingen geheel of grotendeels wordt geweigerd, ziet de rechtbank in de omstandigheid dat een aantal kleinere vorderingen (nagenoeg) geheel wordt geverifieerd geen aanleiding om de proceskosten per eiseres uit te splitsen. Indien eiseressen aanleiding zien om een de proceskosten anders dan gelijkelijk verdeeld te dragen, vertrouwt de rechtbank hen daartoe in staat.
4.38.
De kosten aan de zijde van TTM worden begroot op:
- griffierecht € 639,--
- salaris advocaat €
1.126,--(2,0 punten × tarief € 563,--) +
Totaal € 1.765,--.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst af de vordering tot verificatie van Meyer,
5.2.
wijst af de vordering tot verificatie van Kravag,
5.3.
stelt de vordering van Lanxess ter verificatie vast op € 12.467,25,
5.4.
wijst af de vordering tot verificatie van Zürich,
5.5.
stelt de vordering van Cabb ter verificatie vast op € 1.484,61,
5.6.
stelt de vordering van Wieland Werke ter verificatie vast op € 4.750,39,
5.7.
stelt de vordering van DyStar ter verificatie vast op € 4.523,92,
5.8.
wijst af de vorderingen tot verificatie van HDI,
5.9.
veroordeelt Meyer c.s. in de proceskosten, aan de zijde van TTM tot op heden begroot op € 1.765,--,
5.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021.
1885/1182