ECLI:NL:RBROT:2021:9334

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
C/10/597122 / HA ZA 20-504
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van boekhouder voor niet-nakoming van belastingverplichtingen in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [persoon A], handelend onder de naam [bedrijf A], en [vof B] en [persoon E]. De eiser, [persoon A], vorderde schadevergoeding van de gedaagden wegens het niet correct uitvoeren van belastingaangiften, wat leidde tot boetes van de Belgische belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat [persoon A] niet mocht vertrouwen op een contractuele relatie met [vof B] voor de belastingaangiften, maar dat hij deze had gesloten met [persoon E]. De rechtbank concludeerde dat [persoon E] niet tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, omdat hij [persoon A] had gewezen op de noodzaak om belastingaangiften in België te doen, maar [persoon A] geen actie had ondernomen. De vorderingen van [persoon A] werden afgewezen, terwijl de reconventionele vordering van [persoon E] tot betaling van een factuur van € 482,49 werd toegewezen. De rechtbank veroordeelde [persoon A] in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/597122 / HA ZA 20-504
Vonnis van 18 augustus 2021
in de zaak van
[persoon A] h.o.d.n. [bedrijf A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. T.M. Kools te Roosendaal,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[vof B],
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
gedaagde in conventie
2.[persoon C],
wonende te [woonplaats C] ,
gedaagde in conventie
3.[persoon D],
wonende te [woonplaats D] ,
gedaagde in conventie
4.[persoon E] h.o.d.n. [bedrijf E],
wonende te [woonplaats E] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.G. Kelder te Utrecht.
Eiser in conventie tevens verweerder in reconventie zal hierna [persoon A] genoemd worden. Gedaagden in conventie sub 1, 2 en 3 zullen hierna gezamenlijk [vof B] c.s. en ieder afzonderlijk [vof B] , [persoon C] en [persoon D] genoemd worden. Gedaagde in conventie sub 4 tevens eiser in reconventie zal hierna [persoon E] genoemd worden. Gedaagden in conventie sub 1, 2, 3 en 4 zullen gezamenlijk gedaagden genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 mei 2020, met producties 1 t/m 15;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 9;
  • de akte overleggen producties, akte eiswijziging tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties 16 t/m 21.
  • de ten behoeve van de mondelinge behandeling op 6 juli 2021 overgelegde spreekaantekeningen van mr. Kelder. Van deze behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[persoon A] drijft een eenmanszaak onder de naam [bedrijf A] . Met die onderneming houdt [persoon A] zich (onder meer) bezig met een gerbilfokkerij en een webshop in gerbilbenodigdheden. [persoon A] verkocht zijn producten via de webshop Voordeeltrends en via bol.com. Hij verkocht ook producten aan afnemers in België.
2.2.
[persoon C] en [persoon D] zijn vennoten van [vof B] . [vof B] is een accountants- en administratiekantoor. [persoon E] is de zoon van [persoon C] en [persoon D] .
2.3.
[persoon E] drijft sinds 1 januari 2015 een eenmanszaak onder de naam [bedrijf E] en hij verleent in dat verband ten behoeve van derden administratieve diensten.
2.4.
Op een factuur van 3 oktober 2014 aan [bedrijf A] heeft [vof B] een bedrag van € 653,40 gefactureerd voor werkzaamheden tot en met 3 oktober 2014, bestaande uit: samenstellen jaaroverzicht 2013 en aangiften inkomstenbelasting 2013.
2.5.
Op een factuur van 2 april 2015 aan [bedrijf A] heeft [vof B] een bedrag van € 623,16 gefactureerd voor werkzaamheden tot en met 31 maart 2015, bestaande uit: samenstellen jaaroverzicht 2014 en aangiften inkomstenbelasting 2014.
2.6.
Vanaf 3 november 2015 tot en met 3 februari 2020 heeft [bedrijf E] aan [persoon A] facturen verzonden voor werkzaamheden met betrekking tot (onder meer) het boeken van de administratie, het doen van aangifte omzetbelasting en/of inkomstenbelasting en het samenstellen van jaarrekeningen. [persoon A] heeft alle facturen aan [persoon E] betaald met uitzondering van de factuur van 3 februari 2020 ten bedrage van € 482,49.
2.7.
In een e-mailbericht van 13 oktober 2016 van [persoon E] aan [persoon A] , heeft [persoon E] geschreven:
“(…)
Zie link:
http://www.maco.nl/drempelbedragen-bij-afstandsverkopen
Wat is jou omzet aan België ongeveer op jaarbasis?
De grens voor België bedraagt € 35.000, dit betekend, als jij daarboven komt dat je de BTW in België moet afdragen en niet in Nederland. Dan moeten we in België een BTW nummer gaan aanvragen en daar de omzet naar België apart aangeven. (…)”
2.8.
[persoon A] reageerde dezelfde dag als volgt:
“(…) Ik heb werkelijk waar geen idee. Ik kan dat niet uit specificeren, maar ik weet zeker dat dit mee dan 35.000 is. Maar wat het exact of ongeveer is durf ik echt niet te zeggen hoor. (…)”
2.9.
Waarop [persoon E] op 17 oktober 2016 schreef:
“(…) Dit moeten we voortaan gaan splitsen als we problemen met de belastingdienst willen voorkomen. Is het echt niet mogelijk om bij bv. bol.com een overzicht te printen met de omzet België? (…)”
2.10.
De reactie van [persoon A] daarop diezelfde dag luidde:
“Voor bol.com is het echt geen enkel probleem. Dat kunnen we je op de cent nauwkeurig geven.
Maar voordeeltrends en [bedrijf A] niet
Dan zou ik iedere order handmatig moeten gaan opschrijven in exel.
En mega job iedere dag waar ik echt, maar dan ook echt geen tijd voor heb hoor (…)”
2.11.
Bij brief van 4 mei 2018 heeft de Belastingdienst [persoon A] meegedeeld dat bij de van Belgische Belastingdienst het vermoeden bestaat dat [persoon A] goederen heeft verkocht aan Belgische afnemers, die niet btw-plichtig zijn (afstandsverkopen) en dat zij in dit kader een verzoek om inlichtingen heeft ontvangen van de Belgische Belastingdienst. De Belastingdienst heeft in dit verband aan [persoon A] verzocht informatie te verstrekken.
2.12.
Naar aanleiding van voornoemde brief heeft tussen [persoon E] ( [e-mailadres 1] ) en [persoon A] ( [e-mailadres 2] ) onder meer de volgende e-mailwisseling plaatsgevonden:
Op 11 mei 2018 om 19:34 van [persoon A] aan [persoon E] :
“Wat betekend dit? En wat houdt dit precies in?
Kan jij hier wat mee? Of bedoel meer? Heb jij hier een overzicht van?”
Op 14 mei 2018 om 09:28 van [persoon E] aan [persoon A] :
“(…) Omdat je omzet in buitenland (in België) had via bol.com stuurt de belastingdienst je deze brief.
De belastingdienst in Nederland en België hebben met elkaar de afspraak gemaakt: is de omzet aan België meer dan € 35.000 dan moet deze omzet in België worden aangegeven, en niet in Nederland. Ik heb het hier een tijd geleden met jou over gehad (misschien wel 1,5 jaar terug), je gaf toen aan dat je geen splitsing kon maken tussen de omzet bol.com in Nederland en omzet bol.com in België.
De Belgische belastingdienst wil dus dat de omzet in België nu alsnog word aangegeven over 2013 t/m 2017. Het is dus van belang dat er een overzicht komt (van bol.com) waarin een splitsing te zien is tussen omzet België en omzet Nederland.
Is deze omzet onder de 35.000 per jaar, is er niks aan de hand. Is deze omzet meer dan moeten wij deze btw in Nederland gaan terugvragen en in België gaan betalen. (…)”
Op 14 mei 2018 om 09:31 van [persoon A] aan [persoon E] :
“(…) Ja ff serieus [voornaam persoon E] .
Dat is echt NIET mogelijk. Onmogelijk omdat te splitsen. Ik zou alles handmatig moeten nakijken.
Dat zijn over de 200.000 orders.
Dan kan toch niet? Ben ik 100 jaar mee bezig.
Daarnaast [ben] ik geblokkeerd op bol.com, dus kan ik daar al helemaal niet meer inkijken.
Eigen site kan, maar dat zijn 175.000 orders dan.
Echt onmogelijk
Dus hoe gaan we dat doen? (…)”
Op 14 mei 2018 om 09:42 van [persoon E] aan [persoon A] :
“(…) Ik denk dat je het beste contact op kan nemen met Bol.com.
Ik verwacht dat deze jou echt wel een overzicht kan verstrekken met de omzet naar buitenland.
Ik ga er zeker vanuit dat er meer bedrijven op bol.com zitten die over deze drempel heengaan, deze hebben dan allemaal hetzelfde probleem, en dat lijkt met erg sterk.
bol.com moet een oplossing hier voor hebben, het is idd onmogelijk om 200.000 orders na te kijken. (…)”
Op 14 mei 2018 om 17:52 van [persoon A] aan [persoon E] :
“(…) Maar wij hebben niet alleen op bol.com verkocht, dat is maar een deel van de omzet.
Contact opnemen met bol.com is ook echt een kansloze missie.
Ik heb er over nagedacht.
Maar we kunnen toch gewoon een percentage pakken? (…)”
2.13.
Op de handmatig ingevulde formulieren aangifte omzetbelasting van [persoon A] in 2018 en 2019 is steeds onderaan het volgende vermeld:

[ Afbeelding formulier met gegevens persoon E ]

2.15.
In het bijgevoegde proces-verbaal van 8 november 2019 wordt onder meer vermeld:
“(…) Uit het bovenvermelde blijkt dat de Nederlandse onderneming [bedrijf A] voor de jaren 2015, 2016 en 2017 de drempel van € 35.000 voor verkopen op afstand naar België heeft overschreden. Zij had dus de verplichting zich in België voor BTW-doeleinden te laten identificeren, over haar leveringen naar België Belgische BTW aan te rekenen en deze BTW af te dragen aan de Belgische Staat, hetgeen ze nagelaten heeft. (…)
Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat de onderneming [bedrijf A] verschuldigd is aan de Belgische Staat:

1..als belasting over de toegevoegde waarde:

de som van honderdenvierduizend negenhonderd euro en zesenzestig eurocent
(104.900,66 EUR); (…)”

2. als wettelijke proportionele geldboete op basis van het artikel 70, §1 van het BTW-wetboek:

de som van twintigduizend negenhonderdtachtig euro (20.980.00 EUR).

3. als wettelijke niet-proportionele geldboete op basis van het artikel 70, § 4 van het BTW-wetboek en Koninklijk Besluit nr. 44:

de som van éénentwintigduizend vijfhonderd euro (21.500,00 EUR), samengesteld uit: (…)

4. als intresten van rechtswege verschuldigd op grond van artikel 91, § 1 van het BTW-wetboek:

0,8% per maand te rekenen vanaf 21 januari 2018 over het totaal van de verschuldigde
belasting, afgerond op het lager tiental, zijnde honderdenvierduizend negenhonderd euro
(104.900,00 EUR); (…)”
2.16.
[vof B] heeft in een brief aan de Belastingdienst van 22 november 2019 namens [persoon A] verzocht de in Nederland te veel betaalde omzetbelasting aan [persoon A] terug te betalen naar aanleiding van ingediende suppletie aangiften.
2.17.
Bij brief van 28 november 2019 van [vof B] aan de FOD heeft [vof B] namens [persoon A] verzocht de boete en de interesten, met een totaalbedrag van € 42.480,- kwijt te schelden.
2.18.
De FOD heeft het totaalbedrag van de boetes gematigd tot € 22.480,-.
2.19.
Bij brief van 13 maart 2020 heeft [persoon A] [vof B] aansprakelijk gesteld en gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 22.480,- aan [persoon A] . [vof B] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[persoon A] vordert - na eiswijziging - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“1. te verklaren voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die eiser heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het niet-nakomen van de tussen partijen gesloten overeenkomst en/of het schenden van de zorgplicht ex artikel 7:401 BW;
alsmede om gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zijn bevrijd, te veroordelen:
2. om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 47.630,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf de datum van de onderhavige dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
3. om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de buitengerechtelijke kosten ad € 1.251,30;
4. om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten, volgens het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven forfaitair berekend op € 163,- zonder betekening en verhoogd met € 85,- in geval van betekening, indien gedaagden niet binnen twee dagen na de uitspraak van het vonnis, althans binnen een door Uw Rechtbank te bepalen termijn, daaraan heeft voldaan, de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.”
3.2.
[persoon A] legt aan zijn vordering - samengevat - het volgende ten grondslag. [vof B] heeft voor [persoon A] onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan en haar zorgplicht geschonden. [vof B] had moeten constateren dat [persoon A] belastingplichtig was in België vanwege de door hem in België gegenereerde omzet en had daartoe passende maatregelen moeten nemen. Dat heeft [vof B] nagelaten, zodat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. [vof B] is gehouden tot vergoeding van de schade (bestaande uit boetes en rente) die [persoon A] daardoor heeft geleden. Voor zover niet [vof B] maar [persoon E] moet worden aangemerkt als contractspartij van [persoon A] , is [persoon E] aansprakelijk voor de schade van [persoon A] .
3.3.
Gedaagden hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [persoon A] , met veroordeling van hem, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.4.
[vof B] c.s. betwisten dat zij partij zijn bij de door [persoon A] aan zijn vorderingen ten grondslag gelegde overeenkomst van opdracht. [persoon E] erkent een overeenkomst van opdracht met [persoon A] te hebben gesloten, maar betwist in de nakoming daarvan tekort te zijn gekomen. [persoon E] beroept zich daarnaast op schuldeisersverzuim aan de zijde van [persoon A] . [persoon E] voert (subsidiair) aan dat [persoon A] niet heeft voldaan aan de op hem rustende klachtplicht en (meer subsidiair) dat het causaal verband tussen de gestelde tekortkoming en de schade ontbreekt. [persoon E] beroept zich tevens op eigen schuld (art. 6:101 BW) aan de zijde van [persoon A] en op de billijkheidscorrectie.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[persoon E] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [persoon A] te veroordelen tot betaling aan [persoon E] van:
“a. Een bedrag ad € 482,49 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 3 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
b. De proceskosten, waaronder begrepen de nakosten (…)”
3.7.
[persoon A] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Ter beoordeling in dit geding staat de stelling van [persoon A] dat [vof B] c.s. dan wel [persoon E] tekortgeschoten zijn in de nakoming van de met hem, [persoon A] , gesloten overeenkomst van opdracht en of zij op die grond tot betaling aan hem van schadevergoeding gehouden zijn.
4.2.
Allereerst zal worden ingegaan op het verweer van [vof B] c.s. dat zij geen partij zijn bij de door [persoon A] gestelde overeenkomst.
4.3.
De vraag wie de contractspartijen zijn, in het onderhavige geval: wie [persoon A] als zijn contractspartij mocht beschouwen, dient te worden beantwoord aan de hand van hetgeen partijen aan elkaar hebben verklaard, hoe zij zich jegens elkaar hebben gedragen en hoe zij over en weer redelijkerwijs die verklaringen en gedragingen mochten begrijpen.
4.4.
In het onderhavige geval ontbreekt een schriftelijke overeenkomst. Voor de beoordeling van voornoemde vraag komt het daarom aan op hetgeen partijen in andere zin jegens elkaar hebben verklaard en hoe zij zich voor het overige hebben gedragen. In dat kader acht de rechtbank het volgende van belang.
4.5.
[vof B] c.s. hebben onweersproken naar voren gebracht dat [persoon C] alleen in de beginperiode van de onderneming van [persoon A] bijstand heeft verleend bij het doen van aangiften inkomstenbelasting in de jaren 2013 en 2014. Die aangiften werden verzorgd door de vader van [persoon A] die daarvoor toen de hulp van [persoon C] had ingeroepen. Dit standpunt vindt steun in de onder 2.4 en 2.5 hiervoor vermelde facturen van [vof B] aan [persoon A] . [persoon A] heeft niet bestreden dat [persoon C] pas veel later weer bij de onderneming van [persoon A] betrokken is geraakt, toen hij brieven aan de FOD heeft gestuurd naar aanleiding van de aan [persoon A] opgelegde boetes. [persoon A] heeft niet weersproken dat zijn vader de aangiften omzetbelasting voor het eerste halfjaar 2015 heeft verzorgd en dat vanaf het derde kwartaal van 2015 de aangiften omzetbelasting voor de onderneming van [persoon A] door [persoon E] zijn gedaan. Ook de (concept) jaarrekeningen van de onderneming van [persoon A] zijn in de jaren 2016 tot en met 2018 door [persoon E] opgesteld en door [persoon E] ondertekend. Er zijn onvoldoende redenen om aan te nemen dat [persoon E] die aangiften en jaarrekeningen opstelde als werknemer van [vof B] . Voor zijn werkzaamheden heeft [persoon A] namelijk vanaf 3 november 2015 facturen ontvangen van [bedrijf E] . [persoon A] heeft deze facturen ook zonder protest betaald, zonder ooit een opmerking te maken over het feit dat de facturen van [bedrijf E] afkomstig waren. Vaststaat ook dat [persoon A] aan [persoon E] , en niet aan [vof B] , heeft meegedeeld “de samenwerking” te willen beëindigen (e-mail van 13 maart 2019). Uit een en ander volgt genoegzaam dat [persoon A] [persoon E] ( [bedrijf E] ) had ingeschakeld voor het verzorgen van de administratie van zijn onderneming, meer in het bijzonder voor het doen van aangiften omzetbelasting. Dat [persoon E] de aangiften omzetbelasting indiende onder vermelding van de naam “ [naam] ” en het telefoonnummer van dat kantoor (zie hiervoor onder 2.13) acht de rechtbank niet van zodanig gewicht dat tot een andere conclusie zou moeten worden gekomen. [vof B] c.s. hebben in dit verband immers aangevoerd dat [persoon E] om bedrijfseconomische redenen gebruikmaakt van de aangiftesoftware van [vof B] . De enkele omstandigheid dat [persoon E] in relatie tot de fiscus van de naam van het kantoor van zijn vader gebruik heeft gemaakt, leidt ook niet tot de conclusie dat [persoon A] de veronderstelling mocht koesteren een contractuele relatie met [vof B] te hebben. Ook het gebruik door [persoon E] in zijn e-mails van de domeinnaam van [vof B] , namelijk [domeinnaam] (zie onder 2.12), acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
4.6.
Al het voorgaande samengenomen is de rechtbank van oordeel dat [persoon A] er niet op mocht vertrouwen dat hij met [vof B] gecontracteerd heeft voor wat betreft het doen van aangiften omzetbelasting en het verzorgen van administratie. Het moet ervoor worden gehouden dat [persoon A] de door hem gestelde overeenkomst van opdracht heeft gesloten met [persoon E] .
4.7.
Thans dient te worden beoordeeld of [persoon E] in de nakoming van deze overeenkomst is tekortgeschoten.
4.8.
[persoon A] verwijt [persoon E] dat hij heeft verzuimd om aangifte omzetbelasting in België te doen, hoewel het voor hem duidelijk was/moet zijn geweest dat de omzet van [persoon A] in België de grens van € 35.000,- oversteeg en dat hij voor zijn onderneming dus in België belasting diende af te dragen. [persoon E] had als redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar [persoon A] moeten adviseren de omzet van zijn onderneming te splitsen of ervoor moeten zorgen dat [persoon A] informatie aanleverde op grond waarvan [persoon E] de omzet kon splitsen. Dat heeft [persoon E] nagelaten, aldus [persoon A] . Volgens [persoon A] heeft [persoon E] ook niet althans onvoldoende gewaarschuwd voor de gevolgen van het indienen van een onjuiste belastingaangifte.
4.9.
Bij de beoordeling van deze stellingen van [persoon A] wordt voorop gesteld dat niet is komen vast te staan dat, zoals [persoon A] stelt, onderdeel van de opdracht van [persoon E] was dat hij belastingaangiften in België zou verzorgen. [persoon E] heeft immers gemotiveerd betwist dat hij daartoe gehouden was. In reactie daarop heeft [persoon A] onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die zijn standpunt onderbouwen. [persoon E] had dus niet de taak om voor [persoon A] belastingaangiften in België te doen. [persoon E] is door [persoon A] ook niet gevraagd om dat te doen of om advies te verstrekken met betrekking tot de vraag of belastingaangifte in België nodig was.
4.10.
Op een boekhouder rust niet de verplichting om een ondernemer erop te wijzen dat hij aangifte in het buitenland moet doen. Van [persoon A] mocht als ondernemer worden verwacht zelfstandig advies in te winnen bij ter zake kundige partijen of eventueel een fiscaal adviseur in te huren. [persoon E] had ter zake geen spontane waarschuwingsverplichting. Niettemin heeft [persoon E] [persoon A] er in oktober 2016 op gewezen dat, indien de omzet in België boven € 35.000,- uitkwam, [persoon A] belasting zou moeten afdragen in België en dat het tot problemen kon leiden indien [persoon A] dit niet adequaat deed. [persoon E] heeft [persoon A] derhalve (geheel onverplicht) gewezen op eventuele risico’s. Dat [persoon A] er daarna voor heeft gekozen om verder geen actie te ondernemen (zie 2.10), kan [persoon E] niet worden verweten. [persoon E] was niet gehouden om, nadat [persoon A] het erbij liet zitten, nog aan te dringen de omzet te splitsen of aan te bieden om dit voor hem te doen, nu [persoon A] bekend was met de risico’s. De stelling van [persoon A] dat de waarschuwing van [persoon E] niet urgent genoeg was, kan [persoon A] niet baten.
4.11.
De conclusie is dat [persoon E] niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Alle overige verweren kunnen onbesproken blijven.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [persoon A] onder 1 en 2 worden afgewezen. De onder 3 gevorderde buitengerechtelijke kosten treffen daarmee hetzelfde lot.
4.13.
[persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.270,00
in reconventie
4.14.
[persoon E] vordert betaling van de factuur van 3 februari 2020 met een totaalbedrag van € 482,49 (incl. btw). De factuur vermeldt als omschrijving: ‘werkzaamheden en communicatie betreft BTW-aanslagen Belgie”.
4.15.
De vordering zal worden toegewezen. [persoon A] heeft weliswaar betwist dat hij gehouden is tot betaling van voornoemde factuur, maar deze betwisting is gebaseerd op het standpunt dat de werkzaamheden met betrekking tot die factuur het directe gevolg zijn van de beroepsfout van [persoon E] . Voor zover [persoon A] daarmee heeft bedoeld dat de kosten die daarvoor zijn gemaakt daarom voor rekening van [persoon E] dienen te komen, geldt dat reeds in conventie is geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [persoon E] een beroepsfout heeft gemaakt, zodat dit standpunt faalt. Het beroep van [persoon A] op verrekening van de factuur met de door hem geleden schade treft evenmin doel, nu [persoon E] niet is gehouden tot betaling van enige schadevergoeding aan [persoon A] .
4.16.
[persoon E] heeft wettelijke handelsrente gevorderd over het bedrag van € 482,49 met ingang van 3 maart 2020. De wettelijke handelsrente is door [persoon A] niet betwist, zodat deze toewijsbaar is.
4.17.
[persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [persoon E] worden begroot op € 478,00 aan salaris advocaat (1,0 punt × tarief € 478,00).
4.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 4.270,00;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
veroordeelt [persoon A] om aan [persoon E] te betalen een bedrag van € 482,49 (vierhonderdtweeëntachtig euro en negenenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag met ingang van 3 maart 2020 tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de zijde van [persoon E] tot op heden begroot op € 478,00;
5.6.
veroordeelt [persoon A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [persoon A] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is ondertekend door de rolrechter en op 18 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar.[3085/3152]