ECLI:NL:RBROT:2021:9355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
C/10/623419 / KG ZA 21-685
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging verstekvonnis wegens fictieve geldleningsovereenkomst en borgtochtovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [naam eiser] een geldlening van € 60.000,00 vorderde van Greyfriars Group B.V. en [gedaagde], die zich borg had gesteld. De procedure begon met een dagvaarding op 12 februari 2021, waarna op 16 februari 2021 een verstekvonnis werd gewezen, waarbij Greyfriars en [gedaagde] hoofdelijk werden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag. [gedaagde] kwam echter in verzet tegen dit verstekvonnis, stellende dat de geldleningsovereenkomst en de borgtochtovereenkomst vervalst waren. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van [gedaagde] overwogen en vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de overeenkomsten niet authentiek waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van [naam eiser] onvoldoende aannemelijk was en dat het verstekvonnis vernietigd moest worden. Tevens werd [naam eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/623419 / KG ZA 21-685
Vonnis in verzet in kort geding van 14 september 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. F. Ayar te Amsterdam
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GREYFRIARS GROUP B.V.,
gevestigd te Almere,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaten mrs. L.Z. Bosman en J. Bouman te Amsterdam.
Partijen worden hierna [naam eiser], Greyfriars en [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 12 februari 2021, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 16 februari 2021, waarbij Greyfriars en [gedaagde] niet zijn verschenen;
  • het tussen partijen onder zaak- en rolnummer C/10/613202 / KG ZA 21-102 gewezen verstekvonnis in kort geding van 16 februari 2021;
  • de verzetdagvaarding van [gedaagde] van 16 augustus 2021, met producties;
  • het e-mailbericht van mr. Bosman van 30 augustus 2021, met aanvullende producties;
  • het e-mailbericht van mr. Ayar van 30 augustus 2021, waarin hij te kennen geeft [naam eiser] niet meer bij te staan;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 31 augustus 2021, waarbij [naam eiser] niet is verschenen;
  • de pleitnota van mrs. Bosman en Bouman.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] is op 1 maart 2020 in dienst getreden bij Control Payroll B.V. (hierna: Control Payroll) en tewerk gesteld bij Greyfriars Consultancy B.V. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd per 21 december 2020. Over de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 december 2020 heeft [gedaagde] geen salaris of aanvullende vergoedingen ontvangen.
2.2.
Bij dagvaarding van 12 februari 2021 heeft [naam eiser] [gedaagde] en Greyfriars gedagvaard om op 16 februari 2021 te verschijnen voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die dag – buiten aanwezigheid van [gedaagde] en Greyfriars – behandeld en diezelfde dag heeft de voorzieningenrechter bij verstek vonnis gewezen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter onder meer [gedaagde] en Greyfriars hoofdelijk veroordeeld om aan [naam eiser] een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente daarover van 10% per jaar vanaf 1 januari 2020, te voldoen.
2.3.
Bij verzoekschrift van 18 februari 2021 heeft [gedaagde] de kantonrechter van deze rechtbank verzocht Control Payroll te veroordelen tot het betalen van onder meer het achterstallige salaris.
2.4.
Op 1 maart 2021 heeft [gedaagde] een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir beslag. De voorzieningenrechter heeft het verlof op dezelfde dag verleend. Op 2 maart 2021 is namens [gedaagde] ten laste van Control Payroll conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. en op een onroerende zaak van Control Payroll. Op 5 maart 2021 is namens [gedaagde] en ten laste van Control Payroll opnieuw conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO. De beslagen hebben € 21.025,03 en
€ 15.044,58 getroffen. De beschikking is aan Control Payroll en ABN AMRO betekend waardoor de beslagen executoriaal zijn geworden.
2.5.
Op 2 maart 2021 is Greyfriars in staat van faillissement verklaard.
2.6.
Op 3 maart 2021 heeft [naam eiser] op grond van het verstekvonnis van 16 februari 2021 (hierna: het verstekvonnis) executoriaal derdenbeslag laten leggen op alle vorderingen van [gedaagde] op Control Payroll.
2.7.
Bij beschikking van 25 juni 2021 van deze rechtbank is Control Payroll veroordeelt tot betaling van een bedrag van circa € 60.000,00 aan [gedaagde], waaronder het achterstallige loon.
2.8.
Op 29 juni 2021 is nogmaals namens [gedaagde] executoriaal beslag gelegd onder de ABN AMRO. Dit beslag heeft een bedrag van € 99.524,40 getroffen.
2.9.
Bij e-mailbericht van 5 juli 2021 heeft Control Payroll voor zover van belang het volgende aan Lawpoint, de deurwaarder die door [gedaagde] is ingeschakeld, bericht:
“Inmiddels heb ik kennis mogen nemen van het vonnis van de kantonrechter en ook al (bevrijdend) betaald. Volgens mijn berekening dient uw cliënt € 58.277,82 te ontvangen (…) welke ik heb willen storten ware het niet een andere advocaat zich heeft gemeld met een vonnis o.a. tegen uw cliënt. Omdat ook deze dreigde met executiemaatregelen heb ik dan ook een totaalbedrag van € 58.277,82 overgemaakt op de derdengeldenrekening van deze advocaat. (…)”
2.10.
Op 6 juli 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] op het voorgaande bericht gereageerd en onder meer het volgende gesteld:
“Allereerst heeft cliënt geen enkel idee over welk vonnis/beschikking uw cliënt het in zijn e-mail heeft en is er juridisch gezien geen sprake van een “bevrijdende betaling”. Er is immers niet betaald aan de deurwaarder of aan cliënt. (…)”
2.11.
Bij e-mailbericht van 2 augustus 2021 heeft de advocaat van Control Payroll aan de advocaat van [gedaagde] bericht dat [gedaagde] bij (verstek)vonnis van 16 februari 2021 is veroordeeld tot betaling aan [naam eiser] en dat [naam eiser] op 3 maart 2021 executoriaal derdenbeslag heeft laten leggen op alle vorderingen die [gedaagde] op Control Payroll heeft. Voorts heeft de advocaat bericht dat Control Payroll gelet op het derdenbeslag op 1 juli 2021 een bedrag van € 58.277,82 heeft overgemaakt op de derdengeldenrekening van de advocaat van [naam eiser]. In voornoemde e-mail is het verstekvonnis bijgevoegd.
2.12.
Op 4 augustus 2021 is een kortgedingdagvaarding aan [gedaagde] betekend strekkende tot opheffing van de gelegde beslagen onder de ABN AMRO en op de onroerende zaak van Control Payroll. Op 6 augustus 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van Control Payroll bevestigd dat de beslagen zijn opgeheven. Het kort geding is kort daarna door Control Payroll ingetrokken.
2.13.
Bij beslagrekest van 6 augustus 2021 heeft Control Payroll verlof gekregen tot het leggen van conservatoir beslag. Op 9 augustus 2021 heeft Control Payroll beslag gelegd onder (onder meer) de Stichting Beheer Cliëntengelden Wieringa Advocaten en Lawpoint.

3..Het geschil

De oorspronkelijke vordering
3.1.
Bij inleidende dagvaarding van 12 februari 2021 vordert [naam eiser] de voorzieningenrechter om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Greyfriars en [gedaagde] hoofdelijk, des te een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen om aan [naam eiser] te voldoen een totaalsom van € 60.000,00, verhoogd met de contractuele rente vanaf 1 januari 2020 van 10% per jaar, althans te verhogen met de wettelijke rente vanaf dat moment, althans het moment van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
Greyfriars en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
3.2.
[naam eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij uit hoofde van een leningsovereenkomst met Greyfriars een bedrag van € 60.000,00 heeft geleend aan Greyfriars en dat [gedaagde] zich, uit hoofde van een borgtochtovereenkomst, borg heeft gesteld voor deze lening. Het bedrag moest uiterlijk op 1 januari 2021 worden terugbetaald. Greyfriars en [gedaagde] zijn deze afspraak niet nagekomen.
3.3.
Bij verstekvonnis van 16 februari 2021 van deze rechtbank heeft de voorzieningenrechter de volgende veroordeling uitgesproken:
“De voorzieningenrechter:
4.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden;
4.2.
veroordeelt Greyfriars en [gedaagde] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, om aan [naam eiser] te voldoen een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente daarover van 10% per jaar vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt Greyfriars om aan [naam eiser] te voldoen een bedrag van € 10.000,00 te vermeerderen met de contractuele rente daarover van 10% per jaar vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
4.4.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 741,00;
4.5.
veroordeelt gedaagden in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.”
De vordering in verzet van [gedaagde]
3.4.
[gedaagde] is bij dagvaarding van 16 augustus 2021 in verzet gekomen van voormeld verstekvonnis. [gedaagde] vordert de voorzieningenrechter om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
het verstekvonnis te vernietigen en [naam eiser] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen dan wel de vorderingen van [naam eiser] alsnog af te wijzen;
[naam eiser] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten aan de zijde van [gedaagde] ad € 7.671,22, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van het vonnis en de nakosten.
3.5.
[gedaagde] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij de geldleningsovereenkomst niet kent en dat hij ook de borgtochtovereenkomst nooit gezien heeft, laat staan ondertekend. [gedaagde] weet niet wie [naam eiser] is en of hij wel bestaat en had geen reden om zich borg te stellen voor Greyfriars. [naam eiser] heeft dan ook geen vordering op [gedaagde]. Voor het geval dat anders zou zijn is de borgtochtovereenkomst door de echtgenote van [gedaagde] vernietigd.

4..De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of het verstekvonnis geheel of gedeeltelijk moet worden vernietigd en of [gedaagde] gehouden is om tot betaling van een bedrag van € 50.000,00, vermeerderd met een rentevergoeding van 10% per jaar, aan [naam eiser] over te gaan.
4.3.
Bij de beoordeling van een en ander dient vooropgesteld te worden dat met betrekking tot een geldvordering in kort geding terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats is. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
4.4.
[naam eiser] vordert dat Greyfriars en [gedaagde] een bedrag van € 60.000,00 verhoogd met de contractuele rente vanaf 1 januari 2020 van 10% per jaar aan hem voldoen uit hoofde van een leningsovereenkomst met Greyfriars, waarvoor [gedaagde] zich borg heeft gesteld. [gedaagde] heeft hiertegenover aangevoerd dat hij de leningsovereenkomst nooit heeft gezien en dat hij de borgtochtovereenkomst nimmer heeft getekend.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering van [naam eiser] onvoldoende aannemelijk is en overweegt daartoe als volgt. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de geldlenings- en borgtochtovereenkomst zijn vervalst en zijn opgesteld door Control Payroll en Greyfriars om te doen voorkomen alsof [gedaagde] een schuld heeft aan [naam eiser]. De beweerdelijke schuld van [gedaagde] aan [naam eiser] heeft Control Payroll naar eigen zeggen voldaan, waardoor bevrijdend zou zijn betaald en [gedaagde] geen vordering meer zou hebben op Control Payroll. De borgtochtovereenkomst dateert van 15 december 2019. In de borgtochtovereenkomst is in de aanhef als het adres van [gedaagde] de [adres] opgenomen. [gedaagde] woonde echter op dat moment niet in Nederland. De woning aan de [adres] is pas op 2 maart 2020 aan [gedaagde] aangeboden. Het adres kon op 15 december 2019 dus nog niet bekend zijn bij [naam eiser] en Greyfriars. Datzelfde geldt voor het BSN van [gedaagde] dat in de borgtochtovereenkomst is opgenomen. [gedaagde] is pas op 12 maart 2020 in de Basisregistratie Personen ingeschreven en heeft pas op die datum zijn BSN gekregen. Op 15 december 2019 had [gedaagde] nog geen BSN. In de borgtochtovereenkomst is daarnaast in plaats van 15 december 2019 het jaartal 2021 opgenomen. Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat het onwaarschijnlijk is dat deze schrijffout in 2019 is gemaakt. Bovendien is voldoende aannemelijk dat [gedaagde] het document niet op 15 december 2019 in Amsterdam heeft kunnen ondertekenen, aangezien hij pas op 4 februari 2020 naar Nederland is gekomen. Dit blijkt genoegzaam uit de door [gedaagde] overgelegde correspondentie tussen [gedaagde] en Control Payroll en uit de stempels in zijn paspoorten. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden niet tot een ander oordeel kunnen leiden dan dat sprake is van een fictieve geldleningsovereenkomst en borgtochtovereenkomst om zo betaling aan [gedaagde] in het kader van de loonvordering van [gedaagde] op Control Payroll te frustreren.
4.6.
Dit alles leidt ertoe dat de vordering van [naam eiser] alsnog moet worden afgewezen en dat het verstekvonnis moet worden vernietigd.
4.7.
[naam eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Zoals hiervoor is overwogen kan op basis van de door [gedaagde] overgelegde informatie niet anders worden geoordeeld dan dat de door [naam eiser] overgelegde stukken vervalst zijn. Dat [naam eiser] met die wetenschap toch een vordering jegens [gedaagde] heeft ingesteld is dan ook onrechtmatig te achten. Deze onrechtmatigheid rechtvaardigt een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten, zoals door [gedaagde] gevorderd. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden om die reden begroot op het in de verzetdagvaarding genoemde bedrag van € 7.671,22.
4.8.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
vernietigt het door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij verstek onder zaak- en rolnummer C/10/613202 / KG ZA 21-102 op 16 februari 2021 tussen partijen gewezen vonnis,
5.2.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 7.671,22, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [naam eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is ondertekend door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2021.
2180/1729