In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 juni 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P.V. Hübner, en [naam kind] aanwezig waren. De vader was opgeroepen maar is niet verschenen. De kinderrechter heeft de beschikking van 10 december 2020 en andere relevante stukken in overweging genomen, waaronder brieven van de gecertificeerde instelling (GI) en een rapport van het Kennis- en servicecentrum voor diagnostiek (KSCD).
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] sinds 1 augustus 2017 onder toezicht staat en dat de machtiging tot uithuisplaatsing eerder is verleend en verlengd. De GI heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 23 december 2021, en dit verzoek is door de kinderrechter beoordeeld. De moeder heeft zich verzet tegen de verlenging, stellende dat zij voldoende opvoedvaardigheden heeft en dat de zorgen over haar opvoedingskwaliteiten niet terecht zijn. De pleegouders steunen de moeder in haar verzet.
Na beoordeling van het KSCD-rapport, waarin zorgen zijn geuit over de opvoedingskwaliteiten van de moeder en de hechtingsrelatie met [naam kind], heeft de kinderrechter geconcludeerd dat het perspectief van [naam kind] niet bij de moeder ligt. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen toegewezen, in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.