ECLI:NL:RBROT:2021:9444
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van vier kinderen in het kader van jeugdbescherming
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juni 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de GI) tot opheffing van de ondertoezichtstelling van vier kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4]. De kinderen waren onder toezicht gesteld op 9 oktober 2020, omdat zij ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. De ouders, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland zijn, waren niet verschenen op de zitting. De GI heeft aangegeven dat, ondanks de aanhoudende zorgen, het niet mogelijk is gebleken om contact te leggen met het gezin. De verblijfplaats van de kinderen is onbekend, en er is zelfs een melding van vermissing gedaan bij de politie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich tegen het verzoek van de GI gekeerd, omdat de zorgen om de kinderen nog steeds aanwezig zijn.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling nog steeds gerechtvaardigd is, omdat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet zijn vervuld. De kinderen zijn nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd, en de hulp die nodig was, is niet van de grond gekomen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek te oordelen, gezien de sterke aanknopingspunten met de rechtssfeer van Nederland, zoals de Nederlandse nationaliteit van de kinderen en het feit dat de ondertoezichtstelling eerder door een Nederlandse rechter is uitgesproken.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot opheffing van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 1 juli 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.