ECLI:NL:RBROT:2021:9480

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 21/4813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ongeldigverklaring rijbewijs op verzoek van de houder na aanhouding voor alcoholgebruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op basis van een psychiater's rapport, heeft bezwaar gemaakt tegen deze ongeldigverklaring. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het CBR onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat er geen proces-verbaal van aanhouding beschikbaar was en verzoeker niet duidelijk is gemaakt of hij gebruik heeft kunnen maken van zijn inzagerecht. De voorzieningenrechter heeft het belang van verzoeker om zijn rijbewijs te behouden zwaarder laten wegen dan het belang van het CBR bij de ongeldigverklaring. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker, waardoor verzoeker zijn rijbewijs weer mag gebruiken tot die datum. Tevens is het CBR veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4813
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoeker,

gemachtigde: mr. P. Celikkal,
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,

gemachtigde: drs. I. Metaal.

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers rijbewijs vanaf 16 augustus 2021 ongeldig verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningen-rechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 27 januari 2021 heeft verweerder verzoeker een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd naar aanleiding van een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) dat het vermoeden bestaat dat verzoeker als houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de vereiste geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. Het vermoeden is gebaseerd op het feit dat verzoeker op 1 november 2020 door de politie is aangehouden met een ademalcoholgehalte van 440 µg/l (= 1,012‰). Verzoeker had op het moment dat hij werd aangehouden een beginnersrijbewijs.
1.2.
Bij besluit van 30 maart 2021 heeft verweerder verzoeker een onderzoek opgelegd, omdat degene die verzoeker gemachtigd had zijn belangen te behartigen in de mededelingsprocedure, aan verweerder had laten weten dat verzoeker onvoldoende Nederlands spreekt en begrijpt om aan de EMA te kunnen deelnemen.
1.3.
Het onderzoek naar de geschiktheid heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021 en is uitgevoerd door [naam], psychiater. Het onderzoek bestond uit een anamnese, een lichamelijk en psychiatrisch onderzoek en een laboratoriumonderzoek.
1.4.
In zijn (ongedateerde) verslag van bevindingen concludeert de psychiater dat bij verzoeker sprake is van alcoholmisbruik in de zin der wet op basis van alle relevante gegevens, waarmee hij op 2 november 2020 aannemelijk is gestopt. Onder alcoholmisbruik in de zin der wet wordt verstaan de psychiatrische diagnose, gebaseerd op alle klinisch relevante gegevens en/of de DSM-5 classificatie stoornis in alcoholgebruik. Verzoeker voldoet niet aan de diagnostische criteria van de DSM-5 classificatie en bij het lichamelijk onderzoek en het laboratoriumonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor een verhoogde alcoholconsumptie. De psychiater baseert zijn conclusie op de volgende anamnestisch verkregen bevindingen: verzoeker bemerkte pas na meer dan 3 AE effect van alcohol en hij voelde zich goed in staat te rijden met een alcoholpromillage van 1,012‰ (verhoogde tolerantie), de pakkans voor rijden onder invloed is relatief laag en daardoor is niet aannemelijk dat verzoeker ondanks een betrekkelijk normale alcoholanamnese juist die ene keer dat hij doorschiet is aangehouden (onderrapportage), verzoeker had het rijbewijs nodig voor zijn werk en voor sociale verplichtingen en hij is meerdere keren buiten Nederland (in Turkije en Azerbeidzjan) aangehouden met een verhoogd promillage (persistentie). Hoewel deze bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, is de combinatie suspect voor alcoholproblematiek ten tijde van de aanhouding, aldus de psychiater. Het verslag van bevindingen vermeldt verder dat de informatie over het blokkeringsrecht is besproken en dat verzoeker akkoord is met verzending van het rapport per e-mail.
1.5.
Bij brief van 19 juli 2021 heeft verweerder de uitslag van het onderzoek aan verzoeker meegedeeld en heeft hij verzoeker in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een tweede onderzoek aan te vragen. Verzoeker heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2. Op basis van de bevindingen van de psychiater heeft verweerder verzoekers rijbewijs bij het bestreden besluit ongeldig verklaard.
3. Verzoeker voert aan dat verweerder hem geen onderzoek naar de rijgeschiktheid had mogen opleggen. Verder voert hij aan dat het verslag van bevindingen inhoudelijk gebreken vertoont en inhoudelijk tegenstrijdig is. Het bestreden besluit is enkel gebaseerd op het feit van 1 november 2020, waarvan niet vaststaat om welk alcoholgehalte het gaat.
Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij het concept-verslag van bevindingen niet heeft ontvangen en dat het definitieve verslag feitelijke onjuistheden bevat. Hij stelt dat hij niet heeft verklaard dat hij in Turkije en Azerbeidzjan is aangehouden met teveel alcohol op.
4.1.
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter neemt een spoedeisend belang aan, omdat verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werkzaamheden als zzp’er in de kozijnenbouw.
4.2.
Verzoeker heeft geen bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 27 januari 2021 en 30 maart 2021 waarbij hem een EMA-cursus, respectievelijk een onderzoek naar de geschiktheid is opgelegd. Indien hij het niet eens was met het door de politie bij zijn aanhouding op 1 november 2020 gemeten ademalcoholgehalte, had hij dat in een bezwaarprocedure tegen deze besluiten naar voren moeten brengen. Het gemeten ademalcoholgehalte is daarom een vaststaand gegeven, evenals het feit dat hem een onderzoek is opgelegd. In deze procedure gaat het uitsluitend om de vraag of verweerder het verslag van bevindingen van psychiater [naam] aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
4.3.
Op grond van artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Op grond van artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de Wvw 1994, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Op grond van artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling 2000) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In paragraaf 8.8 van de bijlage behorende bij de Regeling 2000 staat dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring – op basis van een specialistisch rapport – geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan de bestuursrechter zich niet inhoudelijk over de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin uitlaten. Het is niet aan de bestuursrechter en ook niet aan het CBR om voor het psychiatrisch oordeel een eigen oordeel in de plaats te stellen (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3050). Dit laat evenwel onverlet dat het CBR zich ervan moet vergewissen dat de aan hem uitgebrachte rapportage zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk niet tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is.
4.5.
Het door de psychiater in opdracht van verweerder verrichte onderzoek is een handeling ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon, verricht in opdracht van een ander dan die persoon in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, als bedoeld in artikel 7:446, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aan betrokkene komt het in artikel 7:464, tweede lid, aanhef en onder b, van het BW vermelde inzagerecht toe. Dit recht biedt betrokkene de gelegenheid voorafgaande aan de besluitvorming het rapport in te zien en daarbij kanttekeningen te maken. Deze kanttekeningen dienen door het CBR gemotiveerd worden meegewogen bij het zich ervan vergewissen, of het onderzoeksverslag op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en aan de besluitvorming ten grondslag kan worden gelegd.
4.6.
Op basis van de nu voorhanden zijnde gegevens kan niet worden vastgesteld of verzoeker de gelegenheid heeft gehad van zijn inzagerecht gebruik te maken. Het verslag van bevindingen is ongedateerd. Niet duidelijk is of en, zo ja, wanneer het concept-verslag aan verzoeker is toegestuurd. Daarbij komt dat verzoeker stelt dat hij tegenover de psychiater niet heeft verklaard dat hij in Turkije en Azerbeidzjan is aangehouden terwijl hij had gedronken, maar dat hij in die landen wel dronk. Niet duidelijk is wat verzoeker op dat punt tegenover de psychiater heeft verklaard. Dit gebrek kan mogelijk in bezwaar worden hersteld.
4.7.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie de uitspraak van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339) kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ in de praktijk niet uitsluitend worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte. Reden daarvoor is dat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is, omdat de bestuurder in kwestie het rijbewijs doorgaans wil behouden. Verder is het ademalcoholgehalte steeds een momentopname. Daarom kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van alcoholproblemen. Deze aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol.
4.8.
Bij de stukken bevindt zich geen proces-verbaal van aanhouding. Er is dus nu geen informatie over het tijdstip waarop en de omstandigheden waaronder verzoeker is aangehouden, die voor verweerder van belang zijn om zich te vergewissen of het onderzoeksverslag op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Dit is wel van belang omdat verzoeker aanvoert dat er tijd was verstreken tussen het tijdstip dat hij had gedronken en het tijdstip waarop hij werd aangehouden. Ook dit gebrek kan mogelijk in bezwaar worden hersteld.
4.9.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het onderzoek door verweerder onzorgvuldig is geweest en dat verweerder de ongeldigverklaring van verzoekers rijbewijs niet heeft mogen baseren op de stukken zoals die er nu liggen. Dit zal in bezwaar verder moeten worden onderzocht en nader gemotiveerd door verweerder.
Vraag is nu wat er in deze voorlopige voorzieningenprocedure moet gebeuren. Verzoeker heeft belang bij schorsing van het bestreden besluit, omdat hij het rijbewijs nodig heeft voor het uitvoeren van werkzaamheden voor zijn eigen bedrijf, terwijl verweerder belang heeft bij de uitvoering van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker met het oog op de verkeersveiligheid. Vaststaat dat eiser zijn rijbewijs nog had in de periode vanaf de aanhouding op 1 november 2020 tot 16 augustus 2021, terwijl niet is gebleken dat de verkeersveiligheid in het geding is geweest. Onder die omstandigheden laat de voorzieningenrechter het belang van verzoeker zwaarder wegen en ziet zij aanleiding het bestreden besluit te schorsen tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar van verzoeker heeft beslist. Dit betekent dat verzoeker in ieder geval tot aan die datum weer gebruik mag maken van zijn rijbewijs.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- ( 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 oktober 2021.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.