ECLI:NL:RBROT:2021:9482

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 21/446
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd voor niet voldoen aan Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een boete opgelegd door de Minister voor Medische Zorg. Eiseres had een springkussen dat niet correct was geïnstalleerd en niet voldeed aan de veiligheidsnormen, wat leidde tot de oplegging van twee boetes van € 525,-. De rechtbank oordeelde dat de boetes terecht waren opgelegd, maar matigde de boete met 50% vanwege de coronamaatregelen die eiseres hadden getroffen. De rechtbank stelde vast dat het springkussen niet was voorzien van een typeplaatje en dat er geen certificaat van goedkeuring aanwezig was, wat in strijd was met de Warenwet. Eiseres voerde aan dat het springkussen niet in gebruik was en dat er wel een certificaat was, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank herroept het eerdere besluit van 22 december 2020 en stelt het boetebedrag vast op € 525,-. Tevens wordt het griffierecht van € 360,- vergoed aan eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/446

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: [naam 1],
en

de Minister voor Medische Zorg, verweerder,

gemachtigde: mr. D.W. Gerritsen.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot 21 juni 2021 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het besluit van 22 december 2020 te herstellen in de vorm van een nieuwe beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 19 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 22 december 2020, waarbij het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard ingetrokken en het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hierop bij brief van 27 juli 2021 gereageerd.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 6 augustus 2020 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit een rapport van bevindingen (het rapport) opgemaakt naar aanleiding van een inspectie van [naam eiseres] Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres twee boetes van € 525,- opgelegd wegens overtreding van artikel 3a, in samenhang gelezen met artikel 14a, onderscheidenlijk artikel 15, eerste lid, van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (Was). Bij besluit van 22 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de boetes kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en is verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen door inhoudelijk te besluiten op de bezwaren van eiseres.
3. Verweerder heeft vervolgens het besluit van 22 december 2020 ingetrokken en bij het nu bestreden besluit van 19 juli 2021 het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
4. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres twee overtredingen heeft begaan. De eerste overtreding bestaat erin dat zij een springkussen voorhanden heeft dat niet zodanig is geïnstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat. De inspecteur had waargenomen dat het springkussen tot meer dan twee meter hoog beklimbaar was en dat de zijwaartse valbescherming van het springkussen slechts 40 centimeter hoog was. Bovendien was er naast en rondom het springkussen geen schokabsorberende ondergrond aanwezig, behalve bij de uitloop van het glijbaan gedeelte. Indien iemand naar beneden zou vallen, zou hij daardoor op de harde ondergrond naast het speeltoestel terecht komen, waardoor een risico op ernstig letsel bij de gebruikers van het speeltoestel ontstaat.
De tweede overtreding bestaat erin dat bij de inspectie is vastgesteld dat eiseres niet beschikte over een certificaat van goedkeuring van het speeltoestel. Overigens bleek het springkussen niet voorzien van een ingevulde typeplaat met typenummer, waardoor niet kon worden vastgesteld of één van de door eiseres naderhand toegestuurde certificaten van goedkeuring aan het springkussen toebehoorden en kon niet worden gecontroleerd of het speeltoestel was goedgekeurd door een aangewezen instelling.
5. Eiseres voert in beroep aan dat haar ten onrechte boetes zijn opgelegd. Het springkussen was ten tijde van de inspectie vanwege mogelijk gevaar niet in gebruik; het kon slechts in gebruik worden genomen door tussenkomst van een medewerker van eiseres. Het springkussen was oorspronkelijk afkomstig van [naam 2] (een gerenommeerde leverancier) en beschikt over een certificaat, hetgeen [naam 2] ook heeft bevestigd. Het certificaatnummer was weliswaar niet op het springkussen verlijmd, maar die eis gold nog niet ten tijde van de productie en keuring van het springkussen. Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder aanleiding had moeten zien de boetes te matigen, gelet op gevolgen die het coronavirus had op haar bedrijfsvoering.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Was, zijn attractie- en speeltoestellen voorzien van de volgende, onlosmakelijk op of in het toestel aangebrachte, onuitwisbare opschriften of aanduidingen:
a. de naam en het adres van de fabrikant of importeur;
b. het bouwjaar;
c. de serie- of typeaanduiding;
d. het serienummer, voor zover van toepassing.
Op grond van artikel 14a van het Was beschikt degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft over een geldig certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een daarmee gelijkgesteld certificaat.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van het Was zorgt degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft ervoor dat het toestel zodanig is geïnstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat.
Het eerste lid, is op grond van het tweede lid niet van toepassing op degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft, dat hetzij is afgekeurd, hetzij onklaar gemaakt, hetzij anderszins kennelijk niet meer voor gebruik bestemd is.
Op grond van artikel 24 van het Was is, voor zover hier van belang, artikel 6 niet van toepassing op speeltoestellen die reeds in gebruik zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.
7.1
De beroepsgrond dat het springkussen niet in gebruik was slaagt niet. Niet in geschil is dat eiseres het springkussen voorhanden had. Daarmee is de verplichting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van het Was in beginsel op eiseres van toepassing. Deze verplichting geldt ingevolge het tweede lid niet indien het speeltoestel in afgekeurd, onklaar gemaakt of anderszins kennelijk niet meer voor gebruik bestemd is. Vaststaat dat het springkussen van eiseres niet was afgekeurd of onklaar gemaakt. Weliswaar was het springkussen tijdens de inspectie niet opgeblazen, maar het toestel was wel aanwezig bij de ingang van de indoor speelhal, was aangesloten op de luchttoevoer, en kon binnen enkele minuten volledig worden opgeblazen. Er zijn geen omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het speeltoestel kennelijk niet meer voor gebruik bestemd was. Daarmee is geen sprake van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van het Was en diende eiseres het springkussen dusdanig te hebben geïnstalleerd en gemonteerd dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat.
7.2
Uit het rapport blijkt dat de bovenkant van het springkussen beklimbaar was, waardoor de gebruikers van het toestel van een hoogte van twee meter naar beneden kunnen vallen. Tevens bleek dat er naast en rondom het springkussen geen schokabsorberende ondergrond aanwezig was behalve bij de uitloop van het glijbaan gedeelte. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat een risico op ernstig letsel ontstaat bij de gebruikers van dit toestel indien deze tijdens het klimmen op dit springkussen naar beneden zouden vallen en op de harde ondergrond terecht zouden komen. Dat een dergelijk gevaar uitsluitend zou bestaan indien het springkussen bewust foutief zou worden gebruikt, zoals eiseres stelt, wordt niet gevolgd. Uit het rapport blijkt immers dat de zijwaartse valbescherming van het springkussen slechts 40 centimeter hoog was, zodat geenszins valt uit te sluiten dat gebruikers ook tijdens normaal gebruik uit het toestel op de harde ondergrond naast het toestel terecht zouden kunnen komen, terwijl voorts in aanmerking is te nemen dat de kennelijke doelgroep van het speeltoestel jonge kinderen betreft, waarvan algemeen bekend is dat die niet altijd in staat zijn gevaarzettende risico’s te overzien of daar in hun gedrag rekening mee te houden.
7.3
Op grond van het vorenstaande staat vast dat eiseres een springkussen voorhanden had dat niet zodanig was geïnstalleerd en gemonteerd dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat. Dat is een overtreding van artikel 3a, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, van het Was.
8. De beroepsgrond dat voor het springkussen wel een certificaat is afgegeven kan evenmin slagen. Ten tijde van de inspectie had eiseres geen certificaat van goedkeuring voorhanden. Het toestel was in strijd met artikel 6 van het Was niet voorzien van een typeplaatje en -nummer, terwijl eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat die verplichting op grond van de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 24 van het Was niet op het springkussen van toepassing was. Nu ook het certificaatnummer niet aan het toestel was bevestigd, kon door de inspecteur niet worden vastgesteld of het door eiseres na de inspectie toegezonden certificaat daadwerkelijk hoorde bij het springkussen. Dat [naam 2] de juistheid van het certificaat zou hebben bevestigd is niet onderbouwd en laat het vorenstaande onverlet. Verweerder stelt zich derhalve terecht op het standpunt dat eiseres niet beschikte over een geldig certificaat van goedkeuring en dat zij daarmee artikel 14a van het Was heeft overtreden.
9. Nu vaststaat dat eiseres de haar verweten overtredingen heeft begaan, kon haar in beginsel daarvoor een boete worden opgelegd van in totaal € 1.050,-. De omstandigheid dat eiseres geruime tijd gesloten is geweest vanwege de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus en om die reden geen inkomsten heeft kunnen genereren, terwijl zij onweersproken niet voor overheidssteun in aanmerking kwam, geeft echter reden voor matiging van de boete met 50% tot een bedrag van € 525,-. Voor verdere matiging bestaat geen aanleiding.
De door eiseres overgelegde financiële stukken geven geen aanleiding voor verdere matiging, omdat het daarin vermelde verlies zoals eiseres ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, ziet op de financiële holding Onderwater Beheer B.V. en niet aan eiseres kan worden toegeschreven.
10. Gelet op het vorenstaande is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en houdt dit geen stand wat betreft de boetehoogte. De rechtbank moet zelf in de zaak voorzien. Het primaire besluit zal worden herroepen wat betreft de boetehoogte en het boetebedrag zal op grond van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht worden vastgesteld op € 525,-.
11. Omdat het bestreden besluit het eerdere besluit van 22 december 2020 vervangt en dat besluit is ingetrokken, verklaart de rechtbank het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk omdat eiseres geen belang meer heeft bij haar beroep tegen dat besluit.
12. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. Ter zitting van de rechtbank op 29 september 2021 heeft eiseres in een formulier proceskosten verzocht om vergoeding van kosten die zij in verband met het beroep heeft moeten maken: € 600,- aan verletkosten en € 40,- aan reiskosten. De reiskosten komen, gelet op de tarieven voor het openbaar vervoer, niet onredelijk voor, zodat verweerder deze kosten aan eiseres dient te vergoeden. Nu eiseres de verletkosten op geen enkele wijze heeft onderbouwd met bewijsstukken, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 22 december 2020 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 19 juli 2021 gegrond;
  • vernietigt dat besluit wat betreft de boetehoogte;
  • herroept het primaire besluit wat betreft de boetehoogte, stelt het boetebedrag dat eiseres aan verweerder is verschuldigd vast op € 525,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 360,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 40,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 oktober 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.