ECLI:NL:RBROT:2021:9611

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/619643 / JE RK 21-1507
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 10 september 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P.R.L.V.M. Kruik, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig waren. De kinderrechter heeft de beschikking van 25 juni 2021 in acht genomen, waarin de ondertoezichtstelling van [naam kind] werd verlengd tot 1 juli 2022 en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend tot 25 september 2021. De GI heeft verzocht om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, omdat [naam kind] zich goed ontwikkelt in het pleeggezin, maar er nog voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan voordat terugplaatsing mogelijk is.

De moeder heeft betoogd dat er geen gronden meer zijn voor de uithuisplaatsing en dat [naam kind] behoefte heeft aan stabiliteit en duidelijkheid. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de redenen voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de zorgen over de opvoeding door de moeder en het schoolverzuim van [naam kind]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] goed functioneert in het pleeggezin en dat er geen medische redenen zijn die zijn schoolverzuim kunnen onderbouwen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 25 december 2021, met de mogelijkheid tot uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [naam kind].

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/619643 / JE RK 21-1507
datum uitspraak: 10 september 2021

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2011 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder]

[naam curator],

hierna te noemen de bijzondere curator, kantoorhoudende te [plaatsnaam].
De kinderrechter merkt als informant aan:

de Raad voor de Kinderbescherming,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 25 juni 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de brief met bijlage van de bijzondere curator van 26 juli 2021, ingekomen bij de griffie op 29 juli 2021;
  • de briefrapportage van de GI van 19 augustus 2021, ingekomen bij de griffie op 24 augustus 2021;
  • het e-mailbericht van de Raad van 26 augustus 2021;
  • een schrijven van mr. Kruik van 30 augustus 2021, getiteld ‘reactie op voorlopige stand van zaken’ met bijlagen, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • het verweerschrift van de GI d.d. 17 december 2020, ingebracht in de procedure bij het gerechtshof Den Haag onder zaaksnummer 200.286.129/01, ter zitting overgelegd door mr. Kruik;
  • de brief met bijlage van de bijzondere curator van 2 september 2021, ingekomen bij de griffie op 3 september 2021;
  • het journaal van de huisarts van de moeder van 27 augustus 2021, ter zitting overgelegd;
  • de pleitnotities van mr. Kruik, ter zitting overgelegd.
Op 10 september 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P.R.L.V.M. Kruik,
- twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam 1] en [naam 2].
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de bijzondere curator (met voorafgaand bericht van verhindering),
- een vertegenwoordig(st)er van de Raad.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan [naam 3], de oma moederszijde.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 25 juni 2021 is de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengd tot 1 juli 2022. De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 juni 2021 ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 25 september 2021. Het verzoek is voor het overige aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van zes maanden. Een periode van drie maanden resteert.
De GI heeft het resterende deel van het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [naam kind] ontwikkelt zich heel goed in het pleeggezin. Hij heeft het naar zijn zin, maakt nieuwe vrienden en gaat sinds kort naar een nieuwe school. Hij zit nu in groep 5. Hij is tot nu toe iedere dag geweest en dit gaat goed. [naam kind] heeft één keer per week 1,5 uur begeleid bezoek met de moeder. In het begin stelde moeder controlerende vragen, maar zij was daar goed op aan te spreken. De begeleiding is nodig omdat er nog geen zicht is op de interactie tussen de moeder en [naam kind] terwijl daar wel zorgen over zijn. Binnenkort zal geëvalueerd worden of uitbreiding mogelijk is. De samenwerking met de moeder is verbeterd. De GI heeft een aantal voorwaarden gesteld voordat [naam kind] teruggeplaatst kan worden. (1) Er dient een medisch onderzoek bij [naam kind] plaats te vinden. Inmiddels is gebleken dat hij geen klachten heeft aan zijn pezen en spieren. Er wordt nog gewacht op de uitslagen van de long- en bloedtest. (2) De moeder moet een persoonlijk onderzoek (PO) ondergaan. De moeder is inmiddels bij de praktijkondersteuner van de huisarts geweest, maar de verdere stappen zijn niet bekend bij de GI. (3) Er is een handelingsgericht KSCD-onderzoek aangevraagd, maar hiervoor is een wachtlijst van twee maanden. (4) Ook wordt binnenkort gestart met Video Interactie Begeleiding (VIB). (5) Er dient zicht op het netwerk te komen. Inmiddels zijn de oma en vader in beeld gekomen. Uit de gesprekken die met hen hebben plaatsgevonden, volgt dat de oma zal worden gescreend om te bezien of zij iets kan betekenen. (6) De laatste voorwaarde is dat [naam kind] passend onderwijs volgt. Daar is inmiddels aan voldaan. Ondanks dat er sprake is van verbetering, is een terugplaatsing van [naam kind] nog niet aan de orde, omdat nog niet aan alle voorwaarden is voldaan. Het is voor de GI nog altijd onduidelijk waarom de moeder [naam kind] zo lang van school heeft gehouden, terwijl nu blijkt dat hij gewoon iedere dag naar school kan.

Het standpunt van de moeder

Er zijn geen gronden meer om de uithuisplaatsing van [naam kind] langer te laten voortduren. Aan de criteria voor een uithuisplaatsing wordt niet (meer) voldaan. Een verlenging van de uithuisplaatsing zal [naam kind] meer schade toebrengen dan dat het hem goed doet. [naam kind] heeft behoefte aan stabiliteit, duidelijkheid en wil graag naar huis. De reeds verleende duur van de uithuisplaatsing, te weten drie maanden, vormen nog geen belemmering voor een terugplaatsing. Echter, hoe langer [naam kind] uit huis geplaatst wordt, hoe sterker zijn hechting in het pleeggezin wordt en hoe moeilijker het voor de moeder is om gemotiveerd te blijven. De moeder heeft hulpverlening vanuit praktijkondersteuner van de huisarts ingezet en door de gesprekken begint zij zicht te krijgen op haar overbezorgdheid. Uit onderzoek is gebleken dat [naam kind] geen groeipijn en astma meer heeft. De moeder is blij dat het nu goed met [naam kind] gaat en dat hij geen pijn meer heeft. De moeder biedt een veilige thuissituatie en heeft daarbij een betrokken netwerk. Een netwerkplaatsing is dan ook mogelijk, want oma mz en de vader willen graag voor [naam kind] zorgen. De ondertoezichtstelling is voldoende om verdere hulp in te zetten, onderzoeken te doen en zicht te houden op de ontwikkeling van [naam kind].
Indien de rechtbank van oordeel is dat [naam kind] nog niet teruggeplaatst kan worden, zou de moeder graag uitbreiding van de omgang willen. De moeder heeft slechts 1,5 uur per week omgang, in de vakantie was dit zelfs nog minder.
Ter onderbouwing van de medische behandeling van [naam kind] heeft de moeder drie stukken overgelegd waaruit blijkt dat er twee fysieke consulten en één telefonisch consult hebben plaatsgevonden bij [naam 4]. De moeder heeft deze stukken bij de vorige zittingen niet kunnen overleggen, omdat zij toen nog niet de beschikking hierover had. Het heeft de moeder veel moeite gekost om deze stukken te bemachtigen.
Ook heeft de moeder drie screenshots overgelegd waaruit blijkt dat [naam kind] op zijn vorige school is overgegaan naar groep 7. Dit was eerder mondeling al bevestigd door PPO-begeleider, [naam 5].
De moeder verwijst ter zitting nog naar een journaal van de huisarts waaruit blijkt dat de moeder is doorverwezen naar ApareeGGZ in het kader van haar persoonlijkheids-problematiek, waarbij haar overbezorgdheid en hoge verantwoordelijkheidsgevoel een rol spelen.

De beoordeling

In haar pleitnota heeft de advocaat van de moeder zeer uitvoerig verwezen naar jurisprudentie (20 x), evenwel zonder daarbij concreet uit te wijden over de wijze waraop de specifieke casuïstiek in de aangehaalde uitspraken overeenkomt met de omstandigheden van deze zaak. Ter zitting heeft de kinderrechter dit aan de orde gesteld en aangegeven dat hij daarom die verwijzingen opvat als duiding van wat volgens de advocaat de algemene lijn in de rechtspraak lijkt te zijn ten aanzien van de verschillende aspecten van de zaak, zonder daarbij in de details van de uitspraken te treden. De advocaat heeft aangegeven dit voor kennisgeving aan te nemen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind] op 28 juni 2021 in een neutraal pleeggezin is geplaatst. De grondslag voor de uithuisplaatsing was gelegen in een zeer zorgelijke schoolgang van [naam kind] met hoog schoolverzuim en de wijze waarop de moeder dit schoolverzuim gedurende meerdere jaren in stand hield. De moeder volhardt al ruim drie jaar in haar standpunt dat er bij [naam kind] sprake is van medische belemmeringen om deel te nemen aan het onderwijs, maar het lukt haar keer op keer niet dit met stukken te onderbouwen. Het lukt de moeder op geen enkele wijze om gefundeerd aan te tonen dat [naam kind] vanwege medische redenen niet naar school kan. Toch heeft de moeder [naam kind] jarenlang onderwijs ontnomen. [naam kind] heeft hierdoor niet alleen een forse cognitieve ontwikkelingsachterstand opgelopen van inmiddels twee jaar. Ook is het [naam kind] hierdoor grotendeels onmogelijk gemaakt om vrienden te maken, te spelen met leeftijdsgenootjes en te genieten van het kind-zijn en is hij daarmee geschaad in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De uithuisplaatsing van [naam kind] was noodzakelijk om geobjectiveerd vast te kunnen stellen of er bij [naam kind] sprake is van een zorgelijke medische toestand die maakt dat hij niet naar school kan.
De afgelopen drie maanden is gebleken dat het goed gaat met [naam kind] in het pleeggezin. [naam kind] is na de zomervakantie gestart op een nieuwe school en gaat sindsdien iedere dag zonder problemen naar school. Hij houdt het de hele dag vol en heeft het daar naar zijn zin. Zowel de school als de pleegouders signaleren op geen enkel wijze gezondheidsklachten. [naam kind] speelt buiten met vriendjes en geeft niet aan last te hebben van zijn pezen of groeipijn. Ook in het gesprek met de bijzondere curator heeft [naam kind] aangegeven geen fysieke klachten te hebben. Evenmin volgen uit de medische onderzoeken die sinds de uithuisplaatsing hebben plaatsgevonden belemmeringen die de medische zorgen van de moeder onderbouwen. [naam kind] lijkt, afgezien van zijn overgewicht wat soms leidt tot vermoeidheid, gezond.
Ondanks dat alle betrokkenen en hulpverleners rondom [naam kind] aangeven dat er geen medische redenen zijn (geweest) om [naam kind] thuis te houden van school en inmiddels ook feitelijk is gebleken dat [naam kind] zonder problemen een hele week naar school kan, blijft de moeder volhouden dat deze medische zorgen er de afgelopen jaren wel zijn geweest en dat zijn schoolverzuim daardoor noodzakelijk was. Op alle eerdere zittingen is de kern van het gesprek geweest dat de moeder haar stellingen niet kan onderbouwen. Eerder is door de kinderrechter met de moeder gesproken over de periode dat [naam kind], althans zo stelt de moeder, onder behandeling stond in het Franciscus Gasthuis & Vlietland (hierna: Franciscus). De moeder kon hiervan geen verslaglegging overleggen, anders dan een stuk waaruit bleek dat de moeder het Franciscus heeft gesommeerd het dossier van [naam kind] te vernietigen. In aanloop naar de onderhavige zitting heeft de moeder drie producties van het Franciscus overgelegd waaruit volgens de moeder blijkt dat er wel degelijk sprake was van een dusdanige medische toestand dat [naam kind] niet naar school kon. Deze stukken dateren van maart, mei en juli 2020; dezelfde periode waarover op de vorige zitting met de moeder is gesproken. Het bevreemdt dan ook dat de moeder deze stukken niet eerder heeft weten te overleggen. Eveneens komt het de kinderrechter vreemd voor dat [naam kind] zou zijn gezien door [naam 4]. Ondanks de uitgebreide gesprekken die met de moeder zijn gevoerd over deze periode heeft de moeder de naam van [naam 4] nooit genoemd. Immers, de betrokken arts was dr. de Laat. Ook strookt de inhoud van de producties, namelijk dat [naam kind] een nachtspalk zou hebben gehad, niet met de eerdere stelling van de moeder dat [naam kind] zes maanden in het gips heeft gezeten.
Naast de stukken van [naam 4] benoemt de moeder in haar ‘reactie op voorlopige stand van zaken’ consulten met CJG-artsen [naam 6] en [naam 7]. De moeder heeft echter geen stukken overgelegd waaruit hun betrokkenheid blijkt. Dat wil niet zeggen dat deze artsen per definitie niet betrokken zijn geweest, maar wel dat ook hier het patroon van de moeder zichtbaar is waarbij de moeder niet in staat is haar stellingen gesubstantieerd te onderbouwen. Gelet op de twijfelachtige stellingen van de moeder en de betwistbare betrouwbaarheid daarvan door de jaren heen, kan de kinderrechter de stellingen van de moeder niet zonder meer voor waar aannemen. Dit kan voor de moeder niet als verrassing komen. Een ander voorbeeld waaruit blijkt dat de onderbouwing die de moeder stelt te kunnen geven in twijfel kan worden getrokken ziet op het journaal van de huisarts, dat voor deze behandeling is overgelegd. De moeder heeft doen voorkomen of wat zij zelf tegen de huisarts heeft gezegd – opgenomen als “S(ubjectief)” – de evaluatie van de huisarts was.
Door en namens de moeder wordt als een van de redenen om de machtiging tot uithuisplaatsing te kunnen beëindigen, aangevoerd dat er sprake is van een betrokken netwerk, namelijk de oma mz en de vader. Met name ten aanzien van de vader is dit opmerkelijk. Op geen van de eerdere zittingen en uit geen van de stukken die de afgelopen procedures zijn overgelegd (zowel door de moeder als door de GI) blijkt dat de vader betrokken is (geweest) bij de opvoeding van [naam kind]. Integendeel, er was slechts sporadisch contact met de vader en de moeder heeft eerder aangegeven dat de vader geen rol van betekenis speelt in het leven van [naam kind]. Tot aan de behandeling op zitting ontbrak de naam van de vader in het dossier. De moeder voert nu aan dat de vader als dusdanig betrokken netwerk kan worden beschouwd dat [naam kind] zelfs bij hem geplaatst zou kunnen worden. Mocht blijken dat de vader inderdaad gestructureerd betrokken is bij [naam kind], dan zou dit een positieve ontwikkeling zijn. Echter, de omslag is van dien aard dat dit eerder reden tot zorg is, dan een op dit moment reële optie tot netwerkplaatsing vormt.
Geconcludeerd kan worden dat de redenen en zorgpunten die ten grondslag lagen aan de uithuisplaatsing in juni 2021 nog aanwezig zijn. De moeder blijft volhouden dat het om medische redenen noodzakelijk was om [naam kind] van school te houden, terwijl uit de ontwikkelingen van de afgelopen drie maanden meer en meer kan worden afgeleid dat de klachten nooit bestaan hebben, in ieder geval niet zodanig dat deze het jarenlange schoolverzuim kunnen verklaren. Uit de stukken die de moeder heeft overgelegd en haar opstelling bij de mondelinge behandeling kan de kinderrechter onvoldoende het vertrouwen opdoen dat de moeder is gaan inzien wat haar aandeel in het geheel is. Daarom is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds eerst aan de voorwaarden die door de GI zijn gesteld moet worden voldaan voordat [naam kind] kan worden thuisgeplaatst. Hoewel een goede start is gemaakt en de samenwerking tussen de moeder en de GI sterk is verbeterd, is nog onvoldoende zeker dat de houding van de moeder thans niet eenzelfde houding is die zij in de afgelopen jaren meermaals heeft laten zien: rondom het moment van zitting is zij coöperatief, maar die medewerking verdwijnt spoorslags daarna. Het is dan ook van belang dat [naam kind] de komende tijd nog in het pleeggezin blijft. Het is immers positief dat [naam kind] weer naar school gaat, zich goed ontwikkelt en het naar zijn zin heeft op school en in het pleeggezin. Hij lijkt weer op te bloeien. Uiteindelijk is dat waar het om gaat. De komende maanden zal deze positieve ontwikkeling verder verstevigd moeten worden om er zeker van te kunnen zijn dat [naam kind] bij een thuisplaatsing deze positieve ontwikkeling blijft vasthouden en op een bestendige wijze zijn school kan volgen om zo zijn achterstanden in te halen. Daarnaast dient er aan het einde van de uithuisplaatsing een volledig, concreet en objectief beeld te zijn verkregen over de medische toestand van [naam kind] en mogelijke diagnoses, zodat de onduidelijkheid hierover definitief weggenomen is.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Mocht in de komende drie maanden blijken dat de oma [naam kind] een veilige en gestructureerde opvoedomgeving kan bieden en kan fungeren als betrouwbare opvoeder, dan staat onderhavige beslissing niet in de weg aan een overplaatsing in het netwerk.
De kinderrechter geeft de GI het volgende mee. Gebleken is dat er slechts sprake is van 1,5 uur fysieke omgang per week. Dit is moeilijk te rijmen met het eerdere oordeel van de kinderrechter dat een zo ruim mogelijke omgangsregeling moet worden opgesteld. De duur van de omgang is, zo begrijpt de kinderrechter, enkel gebaseerd op praktische argumenten. Dit strookt niet met het belang van [naam kind], zeker niet temeer eerder al is geoordeeld dat er geen zorgen zijn over de veiligheid van [naam kind] bij de moeder. Het is aan de GI om al hetgeen in werk te stellen dat nodig is om zo snel mogelijk tot uitbreiding van de omgang te kunnen komen, VIB daarbij inbegrepen. Praktische belemmeringen zijn geen reden om de omgang te beperken.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg tot 25 december 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 september 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.