ECLI:NL:RBROT:2021:9633
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid tot woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet en de vereiste concrete aanwijzingen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een last onder bestuursdwang, opgelegd door de burgemeester van Rotterdam op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten de woning van verzoeker te sluiten voor een periode van zes maanden, omdat er aanwijzingen waren dat vanuit de woning drugs werden verhandeld. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat de aangetroffen drugs aan verzoeker kunnen worden toegeschreven. De politie had op basis van een anonieme melding onderzoek gedaan, maar bij de doorzoeking van de woning zijn geen verdovende middelen aangetroffen. Wel werd er een zakje met vermoedelijke cocaïne aangetroffen onder de deurmat van de gezamenlijke opgang, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet voldoende bewijs opleverde voor de sluiting van de woning. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester discretionaire bevoegdheid heeft, maar dat deze bevoegdheid niet kan worden uitgeoefend zonder voldoende hard bewijs.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker toegewezen en het bestreden besluit geschorst. De burgemeester werd opgedragen het griffierecht te vergoeden en werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van concrete aanwijzingen en de zorgvuldigheid die vereist is bij het opleggen van een last onder bestuursdwang op basis van de Opiumwet.