ECLI:NL:RBROT:2021:9635

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
AWB-21_4958
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor woonruimte en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een urgentieverklaring voor woonruimte had aangevraagd. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland, heeft deze aanvraag afgewezen op 10 september 2021. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in een schrijnende situatie verkeert zonder eigen woonruimte. Tijdens de zitting op 1 oktober 2021 heeft verzoeker zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij door omstandigheden, waaronder huiselijk geweld en gezondheidsproblemen, zijn zelfstandige woning had moeten verlaten en weer bij zijn ouders moest intrekken. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel de situatie van verzoeker schrijnend is, er geen grond is voor toepassing van de hardheidsclausule. De rechter oordeelde dat verzoeker niet voldoet aan de reguliere urgentiegronden en dat zijn situatie niet het gevolg is van bijzondere, onvoorziene omstandigheden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4958
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 oktober 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland,
verweerder,
gemachtigde, mr. H.J. Kooistra

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningen-rechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2021.
Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door [persoon A] .

Overwegingen

1. Verzoeker is op 1 oktober 2020 ingeschreven bij zijn ouders. Op 7 mei 2021 heeft hij een urgentieverklaring voor woonruimte aangevraagd.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt, omdat hij niet voldoet aan de reguliere urgentiegronden. Hoewel de situatie van verzoeker ook volgens verweerder schrijnend is, ziet hij geen reden om de hardheidsclausule toe te passen. Naar de mening van verweerder is geen sprake van een onvoorziene situatie en mag worden verwacht dat verzoeker, al dan niet met hulp van derden, zelf meer verantwoordelijkheid neemt voor een alternatieve oplossing voor zijn huisvestingsvraagstuk.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij in 2015 in verband met ernstig huiselijk geweld uit huis is geplaatst en inmiddels is gediagnosticeerd met PTSS en COPD. Vanwege zijn ziekte kon hij niet verder met zijn vervolgopleiding en heeft hij zijn studentenwoning moeten verlaten. Omdat hij niet terug wilde bij zijn ouders heeft hij een woning gehuurd in Rotterdam, waar hij een uitkering had aangevraagd. Omdat de behandeling van die aanvraag te lang duurde, hij daardoor zijn woning niet meer kon betalen, nergens anders heen kon en geen schulden wilde opbouwen, is hij noodgedwongen weer bij zijn ouders gaan wonen. Omdat de situatie bij zijn ouders – anders dan verzoekers vader deed voorkomen – niet is veranderd, dreigt er opnieuw psychische schade te ontstaan. Op 17 november 2020 heeft verzoeker zich voor hulp gewend tot zijn huisarts en op 18 november 2020 is hij terecht gekomen bij maatschappelijk werk. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn situatie verwezen naar een brief van zijn huisarts van 24 november 2020 en brieven van zijn maatschappelijk werker [naam maatschappelijk werker] van 31 maart 2021 en 27 augustus 2021.
4.1
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4.2
Verweerder heeft het spoedeisend belang betwist. Omdat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een schrijnende situatie, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan.
5.1
Er is in de regio Rotterdam schaarste aan sociale huurwoningen en er zijn veel mensen die met spoed op zoek zijn naar een (andere) woning. Die mensen kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Met een urgentieverklaring heeft iemand voorrang boven andere woningzoekenden. Dat betekent dat iemand met een urgentieverklaring meer kans maakt op een bepaald type woning dan andere woningzoekenden, mits de woning aan de voorwaarden van urgentie voldoet. Omdat woningen schaars zijn, zijn de voorwaarden voor urgentieverklaring streng: als een woningzoekende voorrang krijgt, betekent dat namelijk dat anderen langer moeten wachten. De voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentie in de regio Rotterdam staan in de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (de Verordening)
5.2
Niet in geschil is dat geen van de in de artikelen 5.1 tot en met 5.8 van bijlage 1 bij de Verordening (bijlage) genoemde urgentiegronden zich hier voordoet. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of verzoeker een geslaagd beroep kan doen op artikel 2.5. van de bijlage, de hardheidsclausule.
5.3
Op grond van artikel 2.5, eerste lid, van de bijlage is het bestuursorgaan dat belast is met het beslissen op aanvragen om een urgentieverklaring indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch […] een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
5.4
Toepassing van de hardheidsclausule betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder, die door de voorzieningenrechter terughoudend moet worden getoetst.
Dit houdt in dat de voorzieningenrechter niet haar eigen oordeel in de plaats kan stellen van dat van verweerder, maar zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend.
Gelet op de geschetste omstandigheden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen grond is voor toepassing van de hardheidsclausule. Dat verzoeker geen eigen woonruimte meer heeft en dat zijn psychische problemen door langer verblijf in de woning bij zijn ouders alleen maar verergeren, is schrijnend maar niet het gevolg van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene omstandigheden. De situatie waarin verzoeker zich bevindt verschilt (helaas) niet van die waarin veel andere woningzoekenden zich bevinden.
Daarbij vindt de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker beschikte over eigen zelfstandige woonruimte in Rotterdam voordat hij besloot weer bij zijn ouders in te trekken. Verzoeker heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij – in afwachting van de behandeling van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering – genoodzaakt was die woning te verlaten. Verder heeft verweerder onweersproken toegelicht dat verzoeker sinds 9 april 2021 via Woonnet Rijnmond niet meer op woningen heeft gereageerd. Dit terwijl er, zoals verweerder ook ter zitting heeft toegelicht, mogelijkheden zijn om gebruik te maken van instrumenten als ‘DirectKans woningen’ en ‘woningloting’. Daarbij is dus niet bepalend de inschrijfduur, die voor verzoeker (nog) kort is, maar is bepalend wie als eerste reageert of wordt er geloot. Ook is verzoeker gewezen op mogelijkheden als kamerhuur, anti-kraak woningen en mogelijkheden voor zelfstandige huisvesting buiten de regio om zijn kansen op de woningmarkt te vergroten. Niet is gebleken dat verzoeker die mogelijkheden heeft onderzocht. De onder 3 vermelde brieven van de huisarts en de maatschappelijk werker bieden geen steun voor het oordeel dat verzoeker niet (meer) in staat is om zelf meer verantwoordelijkheid te nemen bij het vinden van een oplossing voor zijn huisvestingsprobleem (al dan niet in de vorm van de door verweerder geschetste alternatieven). Zoals hiervoor al is overwogen: tot april 2021 heeft verzoeker ook gereageerd op woningen van Woonnet Rijnmond
6. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 oktober 2021.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.