ECLI:NL:RBROT:2021:9722

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
10/318640-20 vordering TUL: 22/001962-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot jeugddetentie en PIJ-maatregel voor diefstal met geweld en openlijk geweldpleging door minderjarige

Op 12 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en openlijk geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd. De feiten vonden plaats op 24 november 2020 te Vlaardingen, waar de verdachte samen met een medeverdachte een man van 70 jaar oud beroofde van zijn tas, die onder andere een geldbedrag en persoonlijke spullen bevatte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een ernstig delict had gepleegd dat niet alleen nadelige gevolgen had voor het slachtoffer, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweegbracht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontwikkelings- en gedragsproblematiek, en heeft geconcludeerd dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico in overweging genomen bij het opleggen van de straf en maatregel. De PIJ-maatregel is opgelegd om de verdachte de noodzakelijke behandeling te bieden en om verdere escalatie van zijn problematiek te voorkomen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie afgewezen, omdat de verdachte zo snel mogelijk behandeling nodig heeft.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/318640-20
Parketnummer vordering TUL: 22/001962-19
Datum uitspraak: 12 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
raadsman: mr. R. Kuijer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzittingen van 24 juni 2021 en 29 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. Scheer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 en 4 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 30 dagen met aftrek
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
  • opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis (bij einduitspraak).

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 24 november 2020 te Vlaardingen op de openbare weg, te
weten het [straatnaam 1] tezamen en in vereniging met een ander,
een tas met daarin
eenportemonnee en bankpas en ID-kaart en rijbewijs en kentekenbewijs en een geldbedrag (van ongeveer €520) en een mobiele telefoon en een bril
dieaan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededadertoebehoorde
n, te weten
aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door
- achter die [naam slachtoffer 1] aan te fietsen en
- aan de fiets, van die [naam slachtoffer 1] te trekken en door (op die
manier) die [naam slachtoffer 1] tegen te houden;
3.
hij op tijdstippen op 21 maart 2021 te Vlaardingen
openlijk, te weten op de [straatnaam 2] en de [straatnaam 3],
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 2]
door
(die [naam slachtoffer 2]
)
- dreigend de woorden toe te voegen: “wie van jullie is [naam slachtoffer 2] , wie van jullie fuck is
[naam slachtoffer 2] ” en
- tegen zijn schouder te slaan en
- achter die [naam slachtoffer 2] aan te rennen en
- meermalen tegen het hoofd te schoppen en
- richting die [naam slachtoffer 2] te lopen en
- ) te slaan en/
- op de grond te gooien en- meermalen tegen het hoofd en de rug en de benen en de
buik, te schoppen
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen
3.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
Op vijftienjarige leeftijd heeft de verdachte, samen met de medeverdachte, een man van ruim 70 jaren oud (hierna: het slachtoffer) op straat van zijn tas beroofd. In deze tas zat onder meer een geldbedrag. De verdachte is samen met de medeverdachte achter het slachtoffer aangefietst. Vervolgens is de verdachte voor het slachtoffer gaan fietsen en heeft hij gedaan alsof hij viel. Door zo te handelen hoopte de verdachte dat het slachtoffer zou stoppen om hem te helpen. Dit zou de verdachte en de medeverdachte de gelegenheid geven om de tas met daarin het geldbedrag van het slachtoffer weg te nemen. Het slachtoffer had echter argwaan en fietste door. Hierop zijn de verdachte en de medeverdachte wederom achter het slachtoffer aangefietst, dit keer op een fiets, en heeft de medeverdachte het slachtoffer tot stoppen gedwongen door de bagagedrager van de fiets van het slachtoffer vast te pakken. Vervolgens heeft de medeverdachte het tasje met geld en persoonlijke spullen van het slachtoffer uit de fietstas van het slachtoffer gepakt. De verdachte en de medeverdachte hebben het geldbedrag dat in de tas zat verdeeld en de rest van de spullen hebben zij weggegooid. De verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Bovendien heeft hij geen rekening gehouden met de mogelijke impact van zijn handelen op het slachtoffer. Dat de beroving voor het slachtoffer daadwerkelijk negatieve gevolgen heeft gehad en hem zeer heeft aangegrepen, blijkt uit een brief die het slachtoffer aan het openbaar ministerie heeft verstuurd.
Daarnaast heeft de verdachte zich - eveneens op vijftienjarige leeftijd - schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van openlijke geweldpleging tegen een veertienjarige jongen (hierna: het slachtoffer). Tegen het slachtoffer is op een dag tweemaal fors geweld gebruikt, waarbij het slachtoffer telkens bewust is opgezocht door de verdachte en de medeverdachten. Het slachtoffer is beide keren onder andere meermalen tegen zijn hoofd getrapt toen hij weerloos op de grond lag. Ook werd hij tegen zijn rug, benen en buik getrapt en is de verdachte letterlijk op de zij van het slachtoffer gesprongen. De aanleiding voor dit geweld was de omstandigheid dat het slachtoffer familie is van een persoon die ruzie had met een familielid van een vriend van de verdachte. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij om deze reden dermate fors geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. Dit terwijl het slachtoffer zich op geen enkel moment heeft verweerd. Ook bij dit feit heeft de verdachte geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Het slachtoffer heeft letsel opgelopen. Hij heeft in zijn aangifte verklaard dat hij heel erg bang was en niet meer naar school durfde.
Feiten als de onderhavige hebben daarnaast niet alleen nadelige gevolgen voor de slachtoffers, maar brengen ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg. Dit geldt temeer nu de feiten op de openbare weg zijn gepleegd. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Dr. S.J. Roza, psychiater en drs. M. Bennaars, arts in opleiding tot psychiater, hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 juni 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in. Bij de verdachte is sprake van ernstige gecombineerde ontwikkelings- en gedragsproblematiek, namelijk een aandachtsdeficiëntie- / hyperactiviteitsstoornis (ADHD), een normoverschrijdend-gedragsstoornis met beperkt prosociale emoties en een functioneren op overwegend zwakbegaafd niveau. De vastgestelde stoornissen en problematiek waren ook aanwezig ten tijde van de verschillende ten laste gelegde feiten en hebben zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde deels beïnvloed. De verdachte is door zijn ernstig tekortschietende impulsregulatie vatbaar voor de invloed van anderen, vooral in groepsverband. Door zijn cognitieve beperkingen in samenhang met zijn ontwikkelingspathologie (ADHD) kan hij de gevolgen van zijn daden slecht overzien. Vanuit zijn verklaringen komt naar voren dat de (planvorming voor de) straatroof door een vriend zou zijn geïnitieerd. De verdachte heeft, zonder stil te staan bij de consequenties, uit loyaliteit op impulsieve wijze deelgenomen. De verdachte toont een gebrek aan mentaliserend vermogen en mogelijk, daaruit voortvloeiend, een gebrek aan empathisch vermogen. Geadviseerd wordt om de verdachte de onder 1 ten laste gelegde straatroof, waarin hij zijn aandeel bekent, in een verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van de overige feiten, die door de verdachte werden ontkend, valt, indien bewezen geacht, te veronderstellen dat ook daar de stoornissen en problematiek van (enige) invloed zijn geweest op zijn handelen. De verdachte wordt belast door zijn gebrekkige morele en sociaal-emotionele ontwikkeling, waarbij hij moeilijk leerbaar blijkt en niet intrinsiek gemotiveerd tot gedragsverandering. Vanuit zijn normoverschrijdend-gedragsstoornis onttrekt hij zich aan het gezag van moeder en andere toezichthouders. De verdachte is sterk geneigd zijn gedrag te rechtvaardigen met antisociale cognities, is door ADHD zeer impulsief, is meer middelen gaan gebruiken en heeft een beperkte frustratietolerantie. Hij toont een duidelijk verminderd leeftijdsadequaat vermogen tot berouw en empathie en heeft evidente aandachts- en concentratieproblemen. De verdachte toont zich beperkt gemotiveerd voor interventies. Zonder adequate, intensieve, behandeling wordt het risico op recidive van gewelddadig of ander antisociaal gedrag ingeschat als hoog. De verdachte is nog jong, maar de ontwikkeling van zijn persoonlijkheids- en gedragsproblematiek baart grote zorgen. Het is noodzakelijk dat de verdachte langdurig specialistische forensische behandeling krijgt binnen een voldoende strikt kader, waarbij de behandeling zich richt op zijn impulsiviteit, ADHD, ernstige gedragsproblematiek,
bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en gewetensontwikkeling. De ernst van de problematiek van de verdachte, de toenemende ernst en aantallen tenlastegelegde feiten en het als hoog ingeschatte recidiverisico, maken het noodzakelijk dat de verdachte langdurig en intensief klinisch behandeld wordt, met aansluitend geleidelijke resocialisatie, voldoende nazorg en toezicht voor een langere periode. Een dergelijke behandeling kan het best worden vormgegeven binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij de voorwaarden een opname in een orthopsychiatrische instelling, zoals De Fjord of De Catamaran, en een nazorgtraject van langere duur omvatten.
GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog drs. M.H. Keppel heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 juni 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een aandachtsdeficiëntie- / hyperactiviteitsstoornis, gecombineerd beeld (ADHD) en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Daarnaast is er sprake van een intellectueel performaal functioneren op zwakbegaafd tot licht verstandelijk beperkt niveau, met het risico op overschatting, en van een lacunaire gewetensontwikkeling. Er kan duidelijk worden gesproken van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij er ernstige zorgen bestaan over een doorontwikkeling van de huidige (gedrags)problematiek in de richting van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Vanuit zijn beperkte (probleemoplossende) cognitieve capaciteiten, alsmede vanuit de normoverschrijdende gedragsstoornis heeft de verdachte moeite met gevolgen van situaties inzien en daarnaar handelen. Zijn lacunaire gewetensfuncties zijn nauwelijks sturend geweest in het bepalen van zijn handelen. Bij het plegen van de straatroof heeft hij uitsluitend gedacht aan het bevredigen van de eigen behoefte, zonder daarbij rekening te houden met het slachtoffer. Het ontbreekt hem, met name door zijn ADHD, maar ook door de beperkte vaardigheden voortvloeiend uit de normoverschrijdende gedragsstoornis en door de lacunaire gewetensfuncties, aan remming op zijn gedrag. Daarnaast speelt zijn verhoogde spanningsbehoefte en mogelijk ook de invloed van verkeerde contacten een rol in het uitvoeren van ongeoorloofde activiteiten. Mocht de openlijke geweldpleging bewezen worden geacht, dan kan worden gesteld dat de verdachte zijn eigen gedachten tot (dit)
ongeoorloofde gedrag niet controleert of zich niet beheerst. Hij kiest bij problemen
voor antisociaal handelen als oplossing. Zijn lacunaire gewetensfuncties zijn ook niet
remmend geweest in het bepalen van zijn handelen en hij schuwt gewelddadig gedrag niet. De verdachte wordt in staat geacht om het ongeoorloofde van zijn handelen achteraf te beseffen, maar hij wordt in verminderde mate in staat geacht om adequate gedragskeuzes te maken en de consequenties van zijn handelen te overzien. Met name zijn antisociale attitude en zijn impulsiviteit hebben geleid tot de straatroof. De verdachte wist dat hij een strafbare handeling ging verrichten en heeft deze keuze bewust gemaakt. Gezien de gebrekkige controle over zijn impulsen en het aan zijn problematiek gerelateerde gedrag (ook beïnvloed door - de aanwezigheid van - vrienden) is de straatroof, indien bewezen, de verdachte verminderd toe te rekenen.
Gezien de ontkenning van de overige feiten kan er geen specifieke uitspraak worden gedaan over de mogelijke doorwerking van de problematiek in het ten laste gelegde. Wel kan worden gezegd dat zijn beperkte vaardigheden, voortkomend uit zijn problematiek, van invloed zijn geweest op de manier waarop hij gedragskeuzes heeft gemaakt, maar niet in welke mate. Het risico op herhaling van ongeoorloofd dan wel strafbaar gedrag bij ongewijzigde omstandigheden en zonder adequate hulpverlening wordt als hoog beoordeeld. Intensieve multidisciplinaire behandeling door (hoog) specialistische forensische zorg is geïndiceerd. De behandeling moet gericht zijn op het verminderen van de gedragsproblematiek, de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, zijn gewetensontwikkeling en het versterken van zijn copingvaardigheden en executieve vaardigheden. Gezien de ernstige (toenemende) problematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico, wordt een langdurige, intensieve behandeling binnen een gesloten kader noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt dit uit te voeren in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Een minder zware maatregel dan de voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt niet mogelijk geacht. Deze biedt een waarborg voor de behandeling en geeft op de lange termijn mogelijkheden voor een gunstige ontwikkeling van - en perspectief voor - de verdachte, waarbij kan worden toegewerkt naar een ambulant (systemisch) behandel- en begeleidingstraject. Wanneer de verdachte zich niet aan de voorwaarden zal houden of het opgelegde klinische behandeltraject niet haalbaar blijkt, dan is een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel onontkoombaar.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 juli 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in. De Raad kan zich vinden in de door de psycholoog en psychiater in hun rapportages geformuleerde adviezen om aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Gezien de ernst van de problematiek van de verdachte, zijn gebrek aan inzicht en motivatie en gezien de beperkte mogelijkheden binnen het gezin is langdurige klinische behandeling noodzakelijk. Door de psychiater en de psycholoog wordt geadviseerd dat de behandeling van de verdachte bij voorkeur wordt vormgegeven in een forensische orthopsychiatrische instelling zoals De Fjord of De Catamaran. De verdachte wordt bij deze instellingen echter niet aangenomen vanwege zijn disharmonische intelligentieprofiel en omdat hij functioneert op zwakbegaafd tot licht verstandelijk beperkt niveau.
De Raad heeft aan de jeugdreclassering een plaatsing bij Groot Emaus voorgesteld. De jeugdreclassering heeft echter laten weten dat Groot Emaus geen Rotterdamse jongeren meer opneemt vanwege problemen met betrekking tot de financiering. Verder zijn er geen passende opties waar de verdachte in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan verblijven en de noodzakelijke behandeling kan krijgen. Een reguliere gesloten plaatsing acht de Raad onvoldoende omdat de behandelmogelijkheden onvoldoende aansluiten bij het complexe beeld van de verdachte. Hij heeft behandeling nodig voor zijn gedragsproblematiek, persoonlijkheidsontwikkeling, gewetensontwikkeling en zijn vaardigheden dienen uitgebreid te worden om zich zo staande te houden in de maatschappij zonder terug te vallen in delinquent gedrag. Binnen het civiele gesloten kader worden aan de verdachte onvoldoende de behandeling en de grenzen geboden die hij nodig heeft. Hij onttrekt zich bij Schakenbosch aan begeleiding, loopt weg, heeft geen probleembesef en staat niet open voor enige vorm van behandeling. Van jongs af aan is al sprake van gedragsproblemen en er is al veel intensieve hulpverlening ingezet binnen het gezin. Ook vanuit het strafrechtelijk kader is er al veel ingezet, zoals Harde Kern Aanpak en Elektronische Monitoring. Dit heeft onvoldoende voor verandering gezorgd. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is voldaan. De problematiek van de verdachte is ernstig, de kans op recidive is hoog en de verdachte wordt verdacht van ernstige feiten. De Raad ziet dan ook geen andere mogelijkheid om de bedreigde ontwikkeling van de verdachte ten goede te doen keren dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren. De Raad vindt het daarbij wel van belang dat de verdachte in een JJI wordt geplaatst die gespecialiseerd is in jongeren die functioneren op zwakbegaafd tot licht verstandelijk beperkt niveau, zodat de begeleiding en behandeling goed aansluit. Hierbij kan worden gedacht aan JJI Lelystad.
Ter terechtzitting is als deskundige gehoord [naam 1], raadsonderzoeker bij de Raad. Zij heeft verklaard dat de Raad de afweging die in deze zaak moest worden gemaakt ingewikkeld vond. Uiteindelijk is het advies om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Bij de afweging heeft de Raad voorop gesteld dat het in het belang van de verdachte is dat hij zo snel mogelijk intensief wordt behandeld voor zijn problematiek. De realiteit is dat de verdachte nergens wordt aangenomen voor een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Voor jongeren met een lager IQ is een dergelijke behandelvoorziening nauwelijks beschikbaar. De verdachte is de afgelopen tijd bij verschillende instellingen aangemeld, maar hij wordt op basis van zijn dossier niet aangenomen. De verdachte heeft intensieve behandeling nodig, in een goed beveiligde setting en die gericht is op het beperken van recidivegevaar ten aanzien van strafbare feiten. Daarvoor is een gesloten plaatsing in het civiele kader niet geschikt. Behandeling in een ambulant kader is niet toereikend. Het voorgaande maakt dat oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de enige mogelijkheid is om de verdachte de behandeling te bieden die hij nodig heeft.
Ter terechtzitting is tevens als deskundige gehoord [naam 2], jeugdreclasseerder bij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering). Zij heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad en bij wat deskundige Van der Veen ter terechtzitting heeft verklaard.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten en op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De conclusies van de psychiater en psycholoog worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Omdat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook aanwezig waren ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde feit acht de rechtbank de verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank acht de verdachte ook voor feit 3 verminderd toerekeningsvatbaar. Dit feit past binnen de door de psychiater en de psycholoog beschreven problematiek van de verdachte. Bovendien is door hen gerapporteerd dat de stoornissen en problematiek van de verdachte in enige mate van invloed zijn geweest op het handelen en de gedragskeuzes van de verdachte bij het plegen van dit feit.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten vermelden, en op grond van wat door de Raad en jeugdreclassering ter zitting is verklaard, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens aanwezig waren. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel). Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de jonge leeftijd van de verdachte, de ernst van de onderhavige feiten, het hoge recidiverisico, de eerdere veroordelingen voor (ernstige) strafbare feiten en de complexe problematiek van de verdachte. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat de verdachte intensief en langdurig wordt behandeld, zodat zijn gedrag en persoonlijkheidsontwikkeling in aanloop naar zijn volwassenheid in positieve zin kunnen worden omgebogen. Plaatsing bij een orthopsychiatrische instelling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel blijkt geen reële optie te zijn. De verdachte wordt niet aangenomen bij een dergelijke behandelvoorziening en heeft bovendien meermalen verklaard dat hij hiervoor niet openstaat. Behandeling in een minder strikt kader dan een PIJ-maatregel is niet toereikend voor de verdachte, gezien de ernst van zijn problematiek en de vele hulpverlening die in het verleden tevergeefs is ingezet. De rechtbank verwacht dat de verdachte zal profiteren van een langdurige klinische behandeling waaraan hij zich niet kan onttrekken en zal gezien het voorgaande aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag d.d. 30 juni 2020 is de verdachte ter zake van verkrachting veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie van 90 (negentig) dagen, waarvan een gedeelte groot 46 (zesenveertig) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 30 juni 2020.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden toegewezen.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit arrest en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank acht het evenwel niet opportuun die last te geven, omdat zij aan de verdachte een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen oplegt. De rechtbank acht het gezien de leeftijd en problematiek van de verdachte noodzakelijk dat hij zo spoedig mogelijk behandeling krijgt geboden in het kader van de opgelegde maatregel en zal de vordering tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 30 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigenen adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) die gespecialiseerd is in jongeren die functioneren op zwakbegaafd tot licht verstandelijk beperkt niveau, zoals de JJI Lelystad;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie, opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Haag op 30 juni 2020 in de zaak met parketnummer 22/001962-19.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mr. A.J. van Dijk en mr. A.L. Pöll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 augustus 2021
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 24 november 2020 te Vlaardingen op/aan de openbare weg, te
weten het [straatnaam 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, een tas met daarin (onder meer) portemonnee en/of bankpas en/of ID-kaart en/of rijbewijs en/of kentekenbewijs en/of een geldbedrag (van ongeveer €520) en/of een
mobiele telefoon en/of een bril, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een capuchon te dragen en/of
- achter die [naam slachtoffer 1] aan te fietsen en/of
- aan de fietstas, althans de fiets, van die [naam slachtoffer 1] te trekken en/of door (op die manier) die
tegen te houden en/of
- uit de fietstas voornoemde tas weg te pakken en/of te nemen;
2
hij op of omstreeks 11 december 2020 te Vlaardingen een mes, in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Hema,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 21 maart 2021 te Vlaardingen
openlijk, te weten, op/aan de [straatnaam 2] en/of de [straatnaam 3],
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke
plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [naam slachtoffer 2]
door die [naam slachtoffer 2]
- dreigend de woorden toe te voegen: “wie van jullie is [naam slachtoffer 2] , wie van jullie fuck is [naam slachtoffer 2] ”
en/of
- ( vervolgens) tegen zijn schouder, althans het lichaam, te slaan en/of
- ( vervolgens) achter die [naam slachtoffer 2] aan te rennen en/of
- ( vervolgens) om die [naam slachtoffer 2] heen te gaan staan en/of
- ( vervolgens) meermalen tegen het hoofd, althans het lichaam, te schoppen en/of
- ( vervolgens) op die [naam slachtoffer 2] te zitten en/of
- richting die [naam slachtoffer 2] te lopen en/of te rennen en/of
- ( vervolgens) te slaan en/of
- ( vervolgens) op de grond te gooien en/of naar de grond te werken en/of
- ( vervolgens) om die [naam slachtoffer 2] heen te gaan staan en/of
- ( vervolgens) meermalen tegen het hoofd en/of de rug en/of de benen en/of de buik,
althans het lichaam, te schoppen en/of
- ( een deel van) voornoemd strafbaar feit te filmen;
4
hij op of omstreeks 26 maart 2021 te Vlaardingen al dan niet opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 17 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.