ECLI:NL:RBROT:2021:9740

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
9207858 CV EXPL 21-16424
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie door zorgverzekeraar na verhuizing naar het buitenland

In deze zaak vordert de naamloze vennootschap AnderZorg N.V. betaling van een openstaande zorgpremie van € 375,22 van gedaagde, die naar India is verhuisd maar niet tijdig uitgeschreven was uit de gemeente Rotterdam. De kantonrechter heeft op 10 september 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de gedaagde in persoon procedeerde zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De procedure volgde na een dagvaarding van 15 april 2021 en verschillende processtukken, waaronder conclusies van antwoord, repliek en dupliek.

AnderZorg heeft gesteld dat gedaagde verplicht was de kwartaalpremies bij vooruitbetaling te voldoen, maar dat zij dit niet heeft gedaan. Gedaagde heeft erkend dat zij de premie niet heeft betaald en heeft geprobeerd de verzekering eerder te beëindigen, maar AnderZorg heeft hieraan geen medewerking verleend. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde, ondanks haar financiële situatie, verplicht was de verschuldigde premie te betalen, aangezien de verzekeringsplicht gold zolang zij ingezetene van Nederland was.

De kantonrechter heeft de vordering van AnderZorg toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van ingezetenen onder de Zorgverzekeringswet en de gevolgen van het niet tijdig beëindigen van een zorgverzekering na verhuizing naar het buitenland.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9207858 CV EXPL 21-16424
uitspraak: 10 september 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
AnderZorg N.V.,
gevestigd te Wageningen,
eiseres,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V. te Groningen,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘AnderZorg’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 15 april 2021, met één productie;
• de conclusie van antwoord, met bijlagen;
• de conclusie van repliek, met producties;
• de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Partijen hebben met elkaar een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten, uit hoofde waarvan AnderZorg over de periode van 1 oktober tot en met 31 december 2020 € 314,82 aan verzekeringspremie bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Dit bedrag is onbetaald gebleven.
2.2
[gedaagde] is op 29 november 2020 verhuisd naar India. Zij heeft zich met ingang van 24 april 2021 laten uitschrijven als inwoner van de gemeente Rotterdam.

3..Het geschil

3.1
AnderZorg vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan AnderZorg van een bedrag van € 375,22, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 314,82 vanaf 8 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
AnderZorg heeft nakoming van de tussen haar en [gedaagde] gesloten zorgverzekerings-overeenkomst aan haar vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde] is op grond van deze overeenkomst verplicht de kwartaalpremies bij vooruitbetaling te voldoen. Ondanks aanmaning heeft [gedaagde] nagelaten de verschuldigde verzekeringspremies over de maanden oktober tot en met december 2020 te voldoen, zodat AnderZorg zich genoodzaakt zag [gedaagde] in rechte te betrekken. Over het openstaande bedrag is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd vanaf de vervaldatum van de factuur. Nu [gedaagde] ook na de zogenaamde 14-dagenbrief die AnderZorg haar op 21 januari 2021 per e-mail heeft gestuurd de vordering niet volledig heeft betaald, is zij tevens de in deze brief aangezegde buitengerechtelijke incassokosten van € 57,14 inclusief btw verschuldigd geworden.
3.3
[gedaagde] heeft erkend dat zij het gevorderde bedrag aan verzekeringspremie niet heeft betaald en uitgelegd waarom zij dat niet heeft gedaan. Zij voert aan dat zij op 29 november 2020 naar India is vertrokken en sindsdien niet meer in Nederland woonachtig is. Per 24 april 2021 is [gedaagde] uitgeschreven bij de gemeente. Zij heeft geprobeerd de verzekering vanaf een eerdere datum te beëindigen, maar AnderZorg heeft daaraan geen medewerking verleend. [gedaagde] is bereid de achterstallige premie te betalen en stelt – vanwege haar financiële situatie - een betalingsregeling voor.

4..De beoordeling

4.1
Vooropgesteld wordt dat iedere ingezetene van Nederland op grond van artikel 2 Zorgverzekeringswet jo. artikel 2.1.1 Wet langdurige zorg verplicht is een zorgverzekering af te sluiten. [gedaagde] heeft zich niet beroepen op enige uitzondering, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat de verzekeringsplicht voor haar gold gedurende de periode dat zij ingezetene van Nederland was.
4.2
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de verzekeringspremie over de maanden oktober tot en met december 2020 niet betwist en zich bereid verklaard dit bedrag aan AnderZorg te voldoen. De door [gedaagde] gestelde financiële omstandigheden, hoe moeilijk ook, ontslaan haar niet van haar betalingsverplichting jegens AnderZorg. Dat zij – na vertrek naar het buitenland in november 2020 – pas op 24 april 2021 bij de gemeente is geregistreerd als niet-ingezetene van Nederland, is een omstandigheid die voor rekening en risico van [gedaagde] komt. Dit deel van de vordering wordt daarom toegewezen.
4.3
Ingevolge artikel 6:119 BW is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat de zij met de voldoening van een geldsom in verzuim is geweest. Niet in geschil is dat de verzekeringspremie bij vooruitbetaling moet worden voldaan. [gedaagde] is dus in verzuim geraakt en als gevolg daarvan de wettelijke rente verschuldigd geworden. Dit deel van de vordering wordt daarom eveneens toegewezen.
4.4
AnderZorg maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij de bij dagvaarding overgelegde aanmaning van 21 januari 2021 heeft ontvangen waarin haar wordt verzocht het openstaande bedrag binnen 15 dagen nadat de betreffende e-mail bij haar is bezorgd alsnog te voldoen. Naar aanleiding van deze brief is [gedaagde] niet tijdig tot betaling overgegaan. De aanmaning voldoet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW en het hierin aangezegde bedrag is in overeenstemming met de toepasselijke tarieven berekend. Het gevorderde bedrag van € 57,14 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten is dan ook toewijsbaar.
4.5
[gedaagde] heeft een betalingsregeling voorgesteld. Ingevolge artikel 6:29 BW heeft de kantonrechter niet de bevoegdheid om AnderZorg een betalingsregeling op te leggen. Indien gewenst kunnen partijen hierover met elkaar in overleg treden.
4.6
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan AnderZorg te betalen een bedrag van € 375,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 314,82 vanaf 8 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van AnderZorg vastgesteld op € 126,- aan griffierecht, € 108,22 aan dagvaardingskosten en € 150,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416