ECLI:NL:RBROT:2021:9903

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 20/605
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boetes opgelegd aan slachterij wegens overtredingen van de Wet dieren en Verordening 1099/2009

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een slachterij, tegen twee boetes die door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit waren opgelegd. De boetes van elk € 5.000,- waren opgelegd wegens vermeende overtredingen van de Wet dieren en de Verordening 1099/2009, die betrekking hebben op de bescherming van dieren bij het doden. Eiseres betwistte de overtredingen en voerde aan dat de rapporten van bevindingen van de toezichthouder onvoldoende onderbouwing boden voor de vaststelling van lijden bij de kuikens. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had aangetoond dat de kuikens daadwerkelijk te lijden hadden gehad van een gebrek aan drinkwater en dat de vastgestelde overtredingen niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte de primaire besluiten, waardoor de boetes vervielen. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelde ook de proceskosten vast op € 2.564,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. E. Dans,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. E.M.M. Geerligs,
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Bij besluiten van 12 april 2019 (het primaire besluit I) en 12 juli 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres twee keer een boete opgelegd van € 5.000,- vanwege overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluit van 23 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , plantmanager bij eiseres, en [naam] , kwaliteitsmanager bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Het gaat in dit beroep om twee beboetbare feiten.
1.1.
Beboetbaar feit 1: “Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8, van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder e, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).
1.2.
Beboetbaar feit 2: “De bedrijfsexploitant waarborgt niet dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht werden genomen. De kuikens werden niet zo spoedig mogelijk na aankomst uitgeladen en zonder onnodige vertraging geslacht.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8, van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, en Bijlage III, punt 1.2, van Verordening 1099/2009.
1.3.
In boetezaak 201900249 heeft verweerder in het primaire besluit I een boete opgelegd voor beboetbaar feit 1 en beboetbaar feit 2. Wel is volgens verweerder sprake van zodanige samenhang tussen de twee feiten dat slechts één boete wordt opgelegd, namelijk de boete voor beboetbaar feit 1. Die boete is verhoogd naar € 5.000,- omdat sprake is van recidive. Eiseres heeft namelijk eerder (bij besluit van 12 mei 2017) een boete gekregen voor eenzelfde overtreding.
1.4.
In boetezaak 201901170 heeft verweerder in het primaire besluit II een boete opgelegd voor alleen beboetbaar feit 1. Ook die boete is verhoogd naar € 5.000,- vanwege recidive (op grond van het eerdere boetebesluit van 12 mei 2017).
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op twee rapporten van bevindingen die zijn opgemaakt door toezichthouder van de NVWA.
2.1.
In boetezaak 201900249 schrijven de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 7 december 2018 onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: maandag 9 juli 2018 en 10 juli 2018 omstreeks 23:45 en 04:45 uur.
Bevindingen 9 juli omstreeks 23:45 uur
Ik, toezichthouder met nummer 37519, hield regulier toezicht op maandag 9 juli 2018 tijdens de tweede shift van de dag.
De laatste container vol met levende vleeskuikens werd om 23:45 uur op de band geplaatst. [eiseres] had op 9 juli 2018 toezicht aangevraagd tot 00:30 uur. Van het kantelen tot de koeling duurt het proces een half uur. Daarna is er nog een kwartier gereserveerd om het toezichtswerk af te ronden Daarmee is geïmpliceerd dat de laatste container om 23:45 uur kan worden gekanteld indien de dieren voor humane consumptie worden geslacht.
Tijdens mijn toezicht bevond ik mij in de aanvoerhal van [eiseres] om de AM-keuring van de laatste vleeskuikens van de dag uit te voeren. Om 23:45 uur werd de laatste container vol met levende vleeskuikens op de band geplaatst voor slachten. Ik zag daar dat 15 containers vol met levende vleeskuikens van koppel [pluimveehouder] stal 1 (zie bijgevoegd VKI) in de aanvoerhal bleven (zie foto s bijlage). Ik informeerde toen mijn collega toezichthouder die de volgende ochtend toezicht bij [eiseres] zou komen houden via Signal app dat er 15 containers vol met levende vleeskuikens bleven staan in deaanvoerhal.
Bevindingen 10 juli omstreeks 04:45 uur
Ik, toezichthouder met nummer 37445, hield regulier toezicht op dinsdag 10 juli 2018 tijdens de eerste shift van de dag. Mijn collega toezichthouder die op 9 juli 2018 toezicht hield tijdens de laatste shift van de dag, had mij via de Signal app op 9 juli 2018 om 23:46 uur reeds op de hoogte gesteld van het gegeven dat 15 containers met vleeskuikens niet conform de dagplanning (zie bijlage) zouden worden geslacht.
Tijdens mijn toezicht bevond ik mij in de aanvoerhal van [eiseres] Ik zag m de aanvoerhal 15 containers met vleeskuikens van koppel [pluimveehouder] stal 1 staan welke conform dagplanning (zie bijlage) niet waren geslacht op 9 juli 2018.
Ik heb de weegbonnen van de 3 chauffeurs van de 15 containers opgevraagd (zie bijlagen weegbonnen). Hieruit bleek dat de kuikens reeds op het slachthuis waren op 9 juli 2018 om respectievelijk ongeveer 16:06 uur, 16:38 uur en 17:01 uur. De reistijd van de vleeskuikens van de mester naar het slachthuis bedroeg minimaal 2 uur. De kuikens werden op 10 juli 2018 tussen 04:45 uur en 05:01 uur geslacht.
De vleeskuikens werden, na een verblijf in de containers van minimaal 2 uur tijdens transport plus ruim 11 uur in de wachtperiode op het slachthuis voordat ze geslacht werden, van zorg onthouden.
Ik stelde vast dat de dieren langer dan 12 uur drinkwater onthouden waren, hierbij is de laadperiode op de pluimveehouderij en de lostijd op het slachthuis niet meegerekend. Aangezien pluimvee in de wachtperiode op het slachthuis nog in "zijn vervoersunit" verblijft, dient de lostijd op het slachthuis gelijk gesteld te worden aan het tijdstip waarop de dieren door de kantelaar uit hun containers (vervoersunit) worden gedumpt. De dieren zijn op de pluimveehouderij, voordat het transport aanving, reeds nuchter gezet. Op basis van mijn deskundigheid als dierenarts mag gesteld worden dat deze kuikens een toenemend honger- en dorstgevoel hebben gehad, wat gelijk staat aan vermijdbare stress en lijden. De exploitant is tekortgeschoten in de zorg voor deze dieren door ze drinkwater te onthouden.
2.2.
In boetezaak 201901170 schrijven de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 21 september 2018 onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: woensdag 12 september 2018 omstreeks 23:45 uur (toezichthouder 36694) en 13 september 2018 omstreeks 04:45 uur (toezichthouder 37445).
Het is vastgesteld bij [eiseres] dat de laatste container met levende vleeskuikens om 23:45 uur op de band geplaatst mag worden voor slachten. Dit is bepaald om uitloop te voorkomen en om genoeg tijd voor de schoonmaak te hebben tussen twee opeenvolgende slachtdagen.
Bevindingen 12 september 2018 omstreeks 23:45 uur:
Ik, toezichthouder met nummer 36694, hield regulier toezicht op woensdag 12 september 2018 tijdens de tweede shift van de dag. Tijdens mijn toezicht bevond ik mij in de aanvoerhal van [eiseres] Er was mij gedurende de dienst al meegedeeld dat, door een aantal storingen tijdens de slachtdag, mogelijk niet alle kuikens op tijd gedood zouden kunnen worden. Omdat er tijdens de avond nog een storing van circa tien minuten plaatsvond, werd duidelijk dat niet alle kuikens voor humane consumptie geslacht kondenworden.
Daarom ben ik rond 23:45 uur gaan kijken hoeveel containers er nog stonden in de aanvoerhal, welke de volgende slachtdag pas geslacht zouden gaan worden. Ik zag daar dat 17 containers (zelf geteld en meegedeeld door de chef van de aanvoerhal) vol met levende vleeskuikens van koppel [pluimveehouder] stal 2 (chauffeur [naam] ) in de aanvoerhal stonden (zie bijlage: planning).
Volgens planning zou dit het één na laatste te slachten koppel van de dag zijn. Wegens de storingen tijdens de slachtdag, waardoor bij de verantwoordelijke medewerkers van [eiseres] inzichtelijk werd dat mogelijk niet alle kuikens op tijd geslacht zouden kunnen worden, werd omstreeks 20:30 uur gestart met de slacht van het laatst geplande koppel ( [pluimveehouder] , stal 1, zie planning). Dit koppel was Salmonella positief en dient logistiek (als laatste) geslacht te worden, om besmetting via de slachtlijn van salmonella negatieve koppels tevoorkomen.
Ik informeerde toen mijn collega toezichthouder die de volgende ochtend toezicht bij [eiseres] zou komen houden via een schriftelijke notitie dat er 17 containers vol met levende vleeskuikens bleven staan in de aanvoerhal.
Bevindingen 13 september 2018 omstreeks 04:45 uur
Ik, toezichthouder met nummer 37445, hield regulier toezicht op donderdag 13 september 2018 tijdens de eerste shift van de dag. Mijn collega toezichthouder die op 12 september 2018 toezicht hield tijdens de laatste shift van de dag, had mij (via een schriftelijke notitie door haar geschreven op 12 september 2018 aan het eind van haar dienst en door mij gelezen op 13 september 2018 bij aanvang van mijn dienst) op de hoogte gesteld van het gegeven dat 17 containers met vleeskuikens niet conform de dagplanning (zie bijlage) zouden worden geslacht. Tijdens mijn toezicht bevond ik mij in de aanvoerhal van [eiseres] Ik zag in de aanvoerhal 17 containers met vleeskuikens van koppel [pluimveehouder] stal 2 staan welke conform dagplanning (zie bijlage) niet waren geslacht op 12 september 2018.
Op 14 september 2018 heb ik de laadbon en de weegbon van de chauffeur van de 17 containers opgevraagd (zie bijlagen laadbon & weegbon). Hieruit bleek dat de start van de laadtijd van de kuikens bij de mester op 12 september 2018 omstreeks 09:15 uur was (zie bijlage laadbon) De kuikens arriveerden op het slachthuis op 12 september 2018 omstreeks 17:20 uur (zie bijlage weegbon). De kuikens werden op 13 september tussen 04:45 uur& 05:11 uur geslacht.
De vleeskuikens werden, tijdens het verblijf in de containers van omstreeks 09:15 uur op 12 september 2018 tot omstreeks 05:11 uur op 13 september 2018 (tijdens laden, transport en wachtperiode op het slachthuis), van zorg onthouden.
Ik stelde vast dat de dieren langer dan 12 uur van drinkwater onthouden waren, hierbij is de laadperiode op de pluimveehouderij en de lostijd op het slachthuis meegerekend.
De dieren zijn op de pluimveehouderij, voordat het transport aanving, reeds nuchter gezet. Op basis van mijn deskundigheid als dierenarts mag gesteld worden dat deze kuikens een toenemend honger- en dorstgevoel hebben gehad, wat gelijk staat aan vermijdbare stress en lijden. De exploitant is tekortgeschoten in de zorg voor deze dieren door ze drinkwater teonthouden.
3. Eiseres voert aan dat in de rapporten van bevindingen onvoldoende is gemotiveerd dat zij artikel 3, eerste lid, of tweede lid, aanhef en onder e, van Verordening 1099/2009 heeft overtreden. Zij wijst daarbij op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 2 juni 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:365). De toezichthouder heeft niet vastgesteld of de kuikens daadwerkelijk kenmerken vertoonden van pijn, spanning of lijden. Eiseres betwist ook dat daarvan sprake was; het welzijn van de dieren werd gemonitord, er waren weinig death on arrivals en er was geen sprake van een verhoogde afkeur. Dat een kuiken langer dan 12 uur geen toegang heeft gehad tot water betekent niet zonder meer dat sprake is van pijn, spanning of lijden; dit moet van geval tot geval worden beoordeeld maar dat is hier niet gebeurd. Ook is door verweerder niet toegelicht waarom eiseres niet de noodzakelijke maatregelen zou hebben genomen ter voorkoming van lijden door langdurig gebrek aan drinkwater. Eiseres heeft voor dit soort incidenten een calamiteitenplan opgesteld dat ook in deze gevallen is gevolgd. Door een storing was het onmogelijk om te voorkomen dat de kuikens meer dan 12 uur in de containers stonden. De volgende ochtend zijn de kuikens alsnog zo snel mogelijk geslacht. Daarnaast is van overtreding van punt 1.2 in bijlage III van Verordening 1099/2009 ook geen sprake. Door de storing was het feitelijk onmogelijk om de kuikens die dag nog te slachten en zodra het weer kon, de volgende dag, zijn de kuikens direct aan het begin geslacht.
Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat het verweerschrift te laat is ingebracht. In het verweerschrift worden nieuwe niet onderbouwde stellingen naar voren gebracht en er zijn aanvullende bewijsstukken bijgevoegd en deze moeten wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten. Eiseres verwijst daarbij naar de uitspraak van het CBb van 24 november 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:881).
Ten slotte voert eiseres nog aan dat de redelijke termijn is overschreden.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust van een overtreding. Daarbij mag een bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie van het CBb (zie o.a. ECLI:NL:CBB:2021:564), in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport zoals hier aan de orde, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.2.
Alvorens inhoudelijk in te gaan op het door verweerder gestelde bewijs van de overtreding overweegt de rechtbank dat zij het indienen van het verweerschrift 15 dagen voor de zitting niet in strijd met de goede procesorde acht. Eiseres heeft voldoende gelegenheid gehad om op het verweerschrift te kunnen reageren. Daarnaast omvatten het verweerschrift en de daarbij gevoegde stukken met name een reactie op de gronden van eiseres en een nadere onderbouwing van het reeds door verweerder ingenomen standpunt. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat in een verweerschrift niet zonder meer nieuw bewijs kan worden aangedragen dat de overtreding is begaan. Op welke wijze de rechtbank dit in deze zaak beoordeelt volgt uit de overwegingen hierna.
4.3.
De rechtbank ziet in beginsel geen reden om te twijfelen aan de in de rapporten beschreven bevindingen van de toezichthouders. In beide rapporten is beschreven dat er nog containers met kuikens bij eiseres stonden die de vorige dag waren aangevoerd en dat deze kuikens sinds het laden bij de pluimveehouder meer dan 12 uur onthouden waren van drinkwater. Eiseres heeft dit ook niet betwist. Wel is de vraag of verweerder op grond van de inhoud van de rapporten terecht de overtredingen heeft vastgesteld.
5.1.
Beboetbaar feit 1 ziet op overtreding van artikel 3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder e, van Verordening 1099/2009. Daarin staat:
1. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
2. Voor de toepassing van lid 1 nemen bedrijfsexploitanten met name de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat dieren:
e) niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater.
5.2.
In de uitspraak van 2 juni 2020, waarnaar eiseres heeft verwezen, heeft het CBb over overtreding van dit voorschrift onder meer overwogen:

De minister, die gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om een boete op te leggen wegens vorengenoemde overtreding, moet bewijzen dat van bedoeld lijden sprake is en dat noodzakelijke maatregelen daartegen achterwege zijn gebleven. Dit kan de minister bijvoorbeeld doen op basis van een rapportage van de bevindingen van een toezichthouder naar aanleiding van een controle op het slachthuis. Of bij vleeskuikens sprake is van lijden als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder e, van Verordening nr. 1099/2009 kan onder meer worden vastgesteld op basis van de relevante bevindingen van een ter zake deskundig te achten toezichthouder met betrekking tot het gedrag van de kuikens en/of uit lichamelijk onderzoek van levende en/of dode kuikens.
5.3.
De rechtbank leidt uit deze uitspraak en de tekst van het voorschrift af dat de enkele vaststelling dat kuikens een bepaalde periode zonder drinkwater hebben gezeten op zichzelf onvoldoende is om de overtreding vast te stellen; er moet ook worden geconstateerd en onderbouwd dat sprake is van lijden. De rechtbank mist in de rapporten van bevindingen echter een dergelijke onderbouwing. Er wordt enkel beschreven dat de dieren langer dan 12 uur geen drinkwater hadden en vervolgens staat er in beide rapporten dat gesteld mag worden dat de kuikens een toenemend honger- en dorstgevoel hebben gehad, wat gelijk staat aan vermijdbare stress en lijden. Daarmee ontbreekt in de rapporten de daadwerkelijke vaststelling dat de kuikens te lijden hebben gehad van een langdurig gebrek aan drinkwater. Voor zover de tekst in de rapporten wel zo moet worden gelezen dat volgens de toezichthouders sprake was van lijden, dan mist de rechtbank nog een nadere onderbouwing daarvan. Zo is er geen beschrijving van het gedrag van de kuikens of de bevindingen bij lichamelijk onderzoek van de kuikens, zoals het CBb in voornoemde uitspraak heeft benoemd. En voor zover de toezichthouders hebben willen stellen, op basis van hun deskundigheid als dierenarts, dat bij kuikens die meer dan 12 uur geen drinkwater hebben in alle gevallen sprake is van lijden, mist de rechtbank de beschrijving daarvan in het rapport, laat staan een nadere onderbouwing van die stelling.
5.4.
Verweerder heeft in het verweerschrift gewezen op twee Europese voorschriften over het voederen en drenken van vogels binnen 12 uur (Bijlage I, hoofdstuk III, punt 2.7 van de Transportverordening en Bijlage II, punt 1.2 van Verordening 1099/2009) en naar een rapport van Wageningen UR Lifestock Research. Echter, uit die voorschriften noch uit dat rapport kan worden geconcludeerd dat bij het onthouden van drinkwater voor meer dan 12 uur altijd sprake is van lijden in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van Verordening 1099/2009. Overigens, ook indien verweerder in het verweerschrift wel een nadere onderbouwing had gegeven, kan dat niet afdoen aan het oordeel dat uit de rapporten van bevindingen zelf die onderbouwing niet blijkt, terwijl de rapporten de grondslag vormen voor de boeteoplegging.
6.1.
Het beboetbaar feit 2 betreft alleen boetezaak 201901170 en ziet op overtreding van Bijlage III, punt 1.2, van Verordening 1099/2009. Daarin staat:
De dieren worden zo spoedig mogelijk na aankomst uitgeladen en vervolgens zonder onnodige vertraging geslacht.
Met uitzondering van konijnen en hazen moeten zoogdieren die na het uitladen niet onmiddellijk naar de slachtplaats worden gebracht, worden ondergebracht.
Dieren die niet binnen twaalf uur na aankomst zijn geslacht, moeten worden gevoederd, waarna zij met gepaste tussenpozen een redelijke hoeveelheid voer dienen te krijgen. In dergelijke gevallen worden de dieren voorzien van een adequate hoeveelheid strooisel of gelijksoortig materiaal dat een mate van comfort waarborgt die afgestemd is op de diersoort en het aantal dieren. Dit materiaal moet een doeltreffende afvoer garanderen of ervoor zorgen dat urine en uitwerpselen op adequate wijze worden geabsorbeerd.
6.2.
Uit het rapport van bevindingen van 21 september 2018 blijkt niet dat de dieren niet binnen twaalf uur na aankomst op het slachthuis zijn geslacht. Dit verwijt verweerder eiseres ook niet. Wel werpt verweerder eiseres tegen dat de kuikens na aankomst niet zo spoedig mogelijk zijn uitgeladen en zonder onnodige vertraging zijn geslacht. De rechtbank mist echter ook op dit punt een nadere onderbouwing in het rapport van bevindingen. In het rapport is wel beschreven dat de dieren de vorige dag al waren aangevoerd maar toen niet meer konden worden geslacht door een aantal storingen. Maar daaruit blijkt nog niet dat sprake was van onnodige vertraging bij het slachten van de kuikens. Daarover staat ook niets in het rapport van bevindingen vermeld. De storingen bij eiseres hebben kennelijk tot vertraging bij het slachten geleid maar of dit ook onnodig was, omdat bijvoorbeeld de storingen te voorkomen waren of adequater had kunnen worden gereageerd, is niet beschreven. Ook in het primaire besluit of het bestreden besluit is niet nader gemotiveerd dat sprake zou zijn van onnodige vertraging bij het slachten. Pas in het verweerschrift wordt gesteld dat eiseres de storingen had kunnen voorkomen (omdat die veelvuldig zouden voorkomen) dan wel een marge had kunnen inbouwen zodat de kuikens toch nog diezelfde dag hadden kunnen worden geslacht. De rechtbank acht die motivering te laat, zeker nu het rapport van bevindingen daar zelf niets over vermeld. Bovendien heeft eiseres ter zitting onbetwist gesteld dat er wel een marge wordt gehanteerd van ongeveer twee uur, om eventuele vertraging door storingssituaties op te vangen.
7. Uit al het voorgaande volgt dat verweerder ten onrechte, op basis van de rapporten van bevindingen, heeft geconcludeerd dat eiseres het beboetbaar feit 1 en 2 heeft begaan. Verweerder was dus niet bevoegd de boetes op te leggen. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Voorts zal de rechtbank gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en de primaire besluiten herroepen. Dit betekent dat de boetes vervallen.
8.1.
Ten aanzien van het beroep op de redelijke termijn overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) bij punitieve sancties als uitgangspunt geldt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500,-. Voor zover een boete reeds is vervallen geschiedt compensatie in de vorm van een schadevergoeding zoals in niet punitieve zaken gebruikelijk is, namelijk € 500,- per half jaar overschrijding (zie ECLI:NL:CBBL2019:209). Daarnaast geldt voor de toerekening van de schadevergoeding als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt. Hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase.
8.2.
In dit geval is de redelijke termijn in deze procedure aangevangen met het uitbrengen van het eerste voornemen op 22 maart 2019 (in boetezaak 201900249). Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn dus met meer dan zes maanden overschreden. Omdat de boetes zijn vervallen wordt eiseres voor die overschrijding gecompenseerd met een schadevergoeding van € 1.000,- in totaal (zie ook ECLI:NL:HR:2014:540). Deze schadevergoeding dient te worden betaald door de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), omdat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de rechtbank is toe te rekenen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.564,- (1 punt per ingediend bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,-; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,-; alles wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • herroept beide primaire besluiten;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.564,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 oktober 2021.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.