ECLI:NL:RBROT:2021:9918

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/608405 / HA ZA 20-1119
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoedingsvordering wegens niet tijdig nakomen van contractuele verplichtingen en het ontbreken van causaal verband

In deze zaak vordert Stedin Netbeheer B.V. (hierna: Stedin) betaling van een bedrag van € 41.750,84 van Van Houwelingen Bouw Rotterdam B.V. (hierna: VHBR) wegens het niet tijdig nakomen van contractuele verplichtingen. De procedure is gestart na een dagvaarding op 17 november 2020, waarbij Stedin stelt dat VHBR haar betalingsverplichting uit de overeenkomst van 22 mei 2019 niet is nagekomen. VHBR heeft verweer gevoerd en een voorwaardelijke reconventionele vordering ingesteld, waarin zij stelt dat Stedin tekort is geschoten in haar verplichtingen door de aansluitingen voor elektriciteit niet tijdig te realiseren, wat heeft geleid tot schade voor VHBR.

De rechtbank heeft vastgesteld dat VHBR erkent € 40.230,39 aan Stedin verschuldigd te zijn, maar zich beroept op verrekening met haar tegenvordering. VHBR stelt dat Stedin op 25 september 2019 de aansluitingen had moeten realiseren, maar dat dit niet is gebeurd, waardoor zij schade heeft geleden. De rechtbank oordeelt echter dat het causaal verband tussen de schade en de vermeende tekortkoming van Stedin ontbreekt. VHBR heeft pas op 11 november 2019 een aanmelding bij een energieleverancier gedaan, waardoor de appartementen ook dan niet van elektriciteit hadden kunnen worden voorzien.

De rechtbank wijst de vordering van Stedin toe en veroordeelt VHBR tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De reconventionele vordering van VHBR wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Wijsman-van Veen en mr. J.F. Koekebakker op 13 oktober 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/608405 / HA ZA 20-1119
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEDIN NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M. Hartman te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN HOUWELINGEN BOUW ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.A. Jacobs LLM. te Breda.
Partijen zullen hierna Stedin en VHBR genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 november 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in (voorwaardelijke) reconventie, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 8 april 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de akte overlegging productie namens VHBR;
  • pleitaantekeningen van beide partijen ten behoeve van de mondelinge behandeling op 8 juli 2021, inclusief de overgelegde producties;
  • de aantekening van de griffier dat op 8 juli 2021 een mondelinge behandeling gehouden is.
1.2.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Op 27 september 2018 heeft VHBR voor 22 appartementen in het project ‘De Ridder’ (hierna: de appartementen) offerteaanvragen ingevuld voor de aansluiting van de appartementen op onder andere elektriciteit en gas bij netbeheerder Stedin.
2.2.
Op 19 februari 2019 heeft Stedin een offerte aan VHBR gestuurd waarin de gewenste werkzaamheden en de bijbehorende kosten zijn omschreven.
Kosten
Aantal Eenheid Type aansluiting Prijs in Euro Totaal
17 ST Gasaansluiting G4 op lage druknet maximaal 1.248,00 21.216,00
6m³/h, inclusief 25 meter leiding
23 ST Elektriciteitsaansluiting 3 x 25 Ampère. 1.005,00 23.115,00
Maximaal 17 kVA, inclusief 25 meter
aansluitkabel
Totaal exclusief BTW 44.331,00
BTW 9.309,51
Totaal inclusief BTW 53.640,51
2.3.
In de offerte van 19 februari 2019 staat daarnaast, voor zover van belang:
“(…) Planning
Wij verwachten binnen 18 werkweken na ontvangst van het opdrachtformulier met de werkzaamheden te kunnen starten. Deze termijn is onder meer afhankelijk van de levering van materialen en het verkrijgen van de benodigde vergunningen en eventuele toestemmingen. (…)
Let op!
(…) Het is belangrijk dat wij minimaal 10 werkdagen vóór de inschakeldatum de volgende stukken van u hebben ontvangen:
• Bericht van uw energieleverancier (bevestiging dat vanaf de inschakeldatum daadwerkelijk energie wordt geleverd). Dit regelt u zelf door u tijdig aan te melden bij een energieleverancier.
(…)
Daarnaast is mij bekend dat:
(…)
• Ik zelf moet zorgen voor een overeenkomst met een energieleverancier voor het leveren van gas en elektriciteit;
• De inschakeling van de aansluitingen pas plaatsvindt nadat aan bovenstaande voorwaarden is voldaan.”
2.4.
In de algemene voorwaarden van Stedin staat, voor zover van belang:
“ Artikel 8 (…)
5. Betaling dient te geschieden, zonder enige aftrek of schuldvergelijking, binnen dertig (30) dagen na de factuurdatum. Als datum van betaling geldt de datum waarop de betaling door Opdrachtnemer is ontvangen.
7. Indien Opdrachtgever niet binnen de gestelde termijn betaalt, wordt hij geacht van rechtswege in verzuim te zijn en is hij wettelijke rente verschuldigd wegens te late betaling gelijk aan de wettelijke handelsrente (artikel 6.119a BW), of, indien Opdrachtgever handelt als consument, gelijk aan de wettelijke rente (artikel 6.119 BW).
(…)”
2.5.
De offerte van Stedin van 19 februari 2019 is op 22 mei 2019 ondertekend door VHBR.
2.6.
Stedin heeft op 3 juni 2019 een factuur gestuurd aan VHBR voor de eerste 25% van het totaalbedrag van € 53.640,51. Deze factuur heeft VHBR op 11 oktober 2019 betaald.
2.7.
Op 15 oktober 2019 heeft [naam 1] van VHBR aan [naam 2] van Structin, die voor Stedin diverse nutswerkzaamheden in samenwerkingsverband coördineert, een e-mailbericht gestuurd waarin – voor zover van belang – staat:
“ (…) De uitvoeringswerkzaamheden voor het realiseren van de energieaansluitingen zijn ondanks herhaald telefonisch en schriftelijk verzoek nog immer niet aangevangen, de informatie over de definitieve oplevering nog steeds niet beschikbaar.
De Vereniging van Appartementsrecht Eigenaren, (hierna VVE) heeft Van Houwelingen Bouw Rotterdam BV ondertussen aansprakelijk gesteld voor het niet tijdig opleveren van de energie aansluitingen en een fatale termijn gesteld om de werkzaamheden onverwijld uit te voeren. (…)”
2.8.
Op 11 november 2019 heeft Eneco een e-mailbericht gestuurd aan [naam 3] van VHBR waarin – voor zover van belang – staat:
“Op 11 november 2019 vraagt u telefonisch energielevering aan voor een nieuwbouw project. …”
2.9.
Op 18 november 2019 heeft Stedin haar werkzaamheden voor VHBR aan project De Ridder opgeleverd.
2.10.
Stedin heeft op 20 november 2019 aan VHBR een factuur gestuurd voor 50% van de totale opdrachtsom. Deze factuur had een totaalbedrag van € 26.820,26. Daarna heeft Stedin op 30 december 2019 aan VHBR nog een factuur gestuurd voor de laatste 25% van de totale opdrachtsom. Deze factuur had een totaalbedrag van € 13.410,13. Deze beide facturen heeft VHBR onbetaald gelaten.

3..De vordering in conventie en in reconventie

3.1.
Stedin vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, VHBR te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 41.750,84, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over een bedrag van € 40.230,84 vanaf 21 mei 2020, met veroordeling van VHBR in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Stedin ten grondslag dat VHBR haar betalingsverplichting op grond van de overeenkomst van 22 mei 2019 dient na te komen.
3.3.
VHBR voert verweer tegen de vorderingen van Stedin. Zij beroept zich op verrekening en heeft een (voorwaardelijke) vordering in reconventie ingesteld.
3.4.
VHBR vordert in (voorwaardelijke) reconventie om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Stedin te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 35.995,-, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 10 maart 2021 met veroordeling van Stedin in de proceskosten en de nakosten.
3.5.
Aan haar vordering legt VHBR ten grondslag dat Stedin is tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens VHBR, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, door niet binnen de in artikel 23 Elektriciteitswet 1998 genoemde termijn van 18 weken na aanvraag de aansluitingen van elektriciteit te realiseren. Hierdoor heeft VHBR schade geleden die door Stedin moet worden vergoed.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
VHBR erkent dat zij aan Stedin € 40.230,39 verschuldigd is, behoudens haar beroep op verrekening. De tegenvordering die VHBR in conventie wil verrekenen behelst de in (voorwaardelijke) reconventie gevorderde schadevergoeding.
4.2.
VHBR stelt dat Stedin uiterlijk op 25 september 2019 de aansluitingen voor de appartementen op het elektriciteitsnetwerk gerealiseerd had moeten hebben en dat zij als gevolg van de te late oplevering van de aansluitingen schade heeft geleden. Deze schade bestaat volgens VHBR uit de navolgende posten:
  • kosten voor het zelf voorzien in een tijdelijke (nood) stroomvoorziening over de periode van 25 september 2019 tot 19 november 2019;
  • vervangende huisvesting voor eigenaars die niet op 25 september 2019 hun appartement konden betrekken wegens het ontbreken van nutsvoorzieningen in het appartement;
  • de contractuele boete die VHBR verschuldigd was aan eigenaars wegens het te laat opleveren van de appartementen;
  • kosten voor het ter beschikking stellen van een kraan in de periode van 24 september 2019 tot 19 november 2019, omdat de lift niet werkte wegens het ontbreken van stroom.
4.3.
Volgens Stedin ontbreekt het causaal verband tussen de – beweerdelijk – te late oplevering en de door VHBR gestelde schade.
4.4.
Uit de offerte van 19 februari 2019 volgt dat VHBR zelf verantwoordelijk was voor een tijdige aanmelding bij een energieleverancier. Uit het emailbericht van Eneco van 11 november 2019 (r.o. 2.8) blijkt dat VHBR pas op 11 november 2019 een aanmelding bij deze energieleverancier heeft gedaan. Hieruit volgt dat, zelfs als Stedin de aansluitingen wel op 25 september 2019 zou hebben gerealiseerd, de appartementen ook dan niet voor 11 november 2019 van elektriciteit hadden kunnen zijn voorzien. Naast een aansluiting op het elektriciteitsnetwerk is immers ook noodzakelijk dat er daadwerkelijk elektriciteit geleverd wordt. Voor zover de gevorderde schade betrekking heeft op de periode van 25 september 2019 tot 11 november 2019 ontbreekt daarom het causaal verband.
4.5.
Voor de gevorderde schade over de periode van 11 tot 19 november 2019 is van belang dat VHBR niet heeft gesteld op welke datum de appartementen van elektriciteit zouden zijn voorzien, indien Stedin wel reeds op 25 september 2019 de aansluitingen zou hebben gerealiseerd. In tegenstelling tot het door VHBR in de procedure ingenomen standpunt kan dit niet 25 september 2019 zijn. Op 11 november 2019 heeft VHBR een aanmelding gedaan bij Eneco, maar daarmee is niet gezegd dat Eneco voor 19 november 2019 al elektriciteit had kunnen leveren. Gelet op de betwisting van Stedin had VHBR hieromtrent meer moeten stellen, hetgeen zij heeft nagelaten.
4.6.
Nu niet is komen vast te staan dat de door VHBR gestelde schade het gevolg is van het eerst op 18 november 2019 opleveren van de aansluitingen door Stedin, kan de door VHBR ingeroepen tegenvordering niet als vaststaand worden aangenomen. Dat brengt mee dat in conventie het beroep op verrekening moet worden verworpen en de vordering van Stedin moet worden toegewezen en dat in reconventie de vordering van VHBR moet worden afgewezen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat VHBR zal worden veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 40.230,39. Ook de gevorderde rente zal worden toegewezen. Voor de periode tot en met 21 mei 2020 is dit een bedrag van € 777,25. Daarnaast is VHBR de wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a BW) over de hoofdsom verschuldigd vanaf 22 mei 2020 tot de dag der algehele voldoening.
4.8.
Ook de buitengerechtelijke kosten komen voor toewijzing in aanmerking. Stedin heeft VHBR meerdere keren aangemaand om de facturen te betalen en daarnaast is er telefonisch contact geweest over de vordering van Stedin. Er zijn daarmee daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht. De gevorderde kosten zijn qua omvang redelijk nu voor de hoogte is aangesloten bij de tarieven van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
4.9.
De hoofdsom (€ 40.230,39), wettelijke handelsrente tot en met 21 mei 2020 (€ 777,25) en de buitengerechtelijke kosten (€ 1.177,30) zijn door Stedin in het petitum gevorderd tot een gezamenlijk bedrag van € 41.750,84. Dit bedrag zal de rechtbank toewijzen.
4.10.
VHBR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stedin in conventie worden begroot op:
- explootkosten € 106,47
- griffierecht € 2.042,--
- salaris advocaat € 2.228,-- (2,0 punten × tarief € 1.114,--)
Totaal € 4.376,47
4.11.
In reconventie worden de kosten van Stedin begroot op € 1.114,-- aan salaris advocaat.
4.12.
De door Stedin in conventie en reconventie gevorderde nakosten komen tevens voor toewijzing in aanmerking zoals hieronder vermeld.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt VHBR om aan Stedin te betalen een bedrag van € 41.750,84, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 22 mei 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt VHBR in de proceskosten, aan de zijde van Stedin tot op heden begroot op € 4.376,47,
5.3.
veroordeelt VHBR in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat VHBR niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in (voorwaardelijke) reconventie
5.5.
wijst de vordering van VHBR af,
5.6.
veroordeelt VHBR in de proceskosten, aan de zijde van Stedin tot op heden begroot op € 1.114,--,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wijsman-van Veen en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 13 oktober 2021.
[2990]