In deze zaak vordert Stedin Netbeheer B.V. (hierna: Stedin) betaling van een bedrag van € 41.750,84 van Van Houwelingen Bouw Rotterdam B.V. (hierna: VHBR) wegens het niet tijdig nakomen van contractuele verplichtingen. De procedure is gestart na een dagvaarding op 17 november 2020, waarbij Stedin stelt dat VHBR haar betalingsverplichting uit de overeenkomst van 22 mei 2019 niet is nagekomen. VHBR heeft verweer gevoerd en een voorwaardelijke reconventionele vordering ingesteld, waarin zij stelt dat Stedin tekort is geschoten in haar verplichtingen door de aansluitingen voor elektriciteit niet tijdig te realiseren, wat heeft geleid tot schade voor VHBR.
De rechtbank heeft vastgesteld dat VHBR erkent € 40.230,39 aan Stedin verschuldigd te zijn, maar zich beroept op verrekening met haar tegenvordering. VHBR stelt dat Stedin op 25 september 2019 de aansluitingen had moeten realiseren, maar dat dit niet is gebeurd, waardoor zij schade heeft geleden. De rechtbank oordeelt echter dat het causaal verband tussen de schade en de vermeende tekortkoming van Stedin ontbreekt. VHBR heeft pas op 11 november 2019 een aanmelding bij een energieleverancier gedaan, waardoor de appartementen ook dan niet van elektriciteit hadden kunnen worden voorzien.
De rechtbank wijst de vordering van Stedin toe en veroordeelt VHBR tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De reconventionele vordering van VHBR wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Wijsman-van Veen en mr. J.F. Koekebakker op 13 oktober 2021.