In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [naam eiseres 1] en [naam gedaagde]. De zaak betreft een huurovereenkomst die op 25 januari 2021 is gesloten voor de duur van zes maanden. [naam gedaagde] heeft op 25 juni 2021 aan [naam eiseres 1] medegedeeld dat de huurovereenkomst op 25 juli 2021 eindigt en niet wordt verlengd. [naam eiseres 1] heeft deze beëindiging betwist en vorderde in conventie toegang tot haar kamer en teruggave van haar goederen. De rechtbank oordeelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was beëindigd en dat [naam eiseres 1] geen recht had op toegang tot de kamer of teruggave van goederen, omdat zij niet voldoende had aangetoond welke goederen dat waren. De vorderingen van [naam eiseres 1] werden afgewezen.
In reconventie vorderde [naam gedaagde] ontruiming van het pand door [naam eiseres 1]. De rechtbank oordeelde dat [naam eiseres 1] zonder recht of titel in het pand verbleef en dat er voldoende spoedeisend belang was bij de ontruiming. [naam eiseres 1] werd veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis het pand te ontruimen. Tevens werd [naam gedaagde] een gebruiksvergoeding van € 875,- toegewezen voor de periode dat [naam eiseres 1] zonder recht in het pand verbleef. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.