In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Vestia, eiseres, en twee gedaagden die als huurders van een woning in Rotterdam zijn aangemerkt. De zaak betreft een huurachterstand en de vraag of de huurovereenkomst ontbonden kan worden. Vestia vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van achterstallige huur en bijkomende kosten. De huurachterstand was ontstaan door niet-tijdige betalingen door de gedaagden, die in juli 2021 door COVID-19 in financiële problemen waren geraakt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand, die op dat moment € 2.461,44 bedroeg, niet de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde, mede gezien de bijzondere omstandigheden van de gedaagden. De rechter heeft de vorderingen van Vestia tot ontbinding en ontruiming afgewezen, maar heeft wel de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten toegewezen. De proceskosten zijn gedeeltelijk voor rekening van de gedaagden gekomen, maar het griffierecht blijft voor rekening van Vestia. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verhuurders om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van huurders, vooral in tijden van crisis.