ECLI:NL:RBROT:2021:9968

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
9384020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en betalingsregeling in huurovereenkomst tussen Stichting Vestia en gedaagden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Vestia, eiseres, en twee gedaagden die als huurders van een woning in Rotterdam zijn aangemerkt. De zaak betreft een huurachterstand en de vraag of de huurovereenkomst ontbonden kan worden. Vestia vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van achterstallige huur en bijkomende kosten. De huurachterstand was ontstaan door niet-tijdige betalingen door de gedaagden, die in juli 2021 door COVID-19 in financiële problemen waren geraakt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand, die op dat moment € 2.461,44 bedroeg, niet de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde, mede gezien de bijzondere omstandigheden van de gedaagden. De rechter heeft de vorderingen van Vestia tot ontbinding en ontruiming afgewezen, maar heeft wel de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten toegewezen. De proceskosten zijn gedeeltelijk voor rekening van de gedaagden gekomen, maar het griffierecht blijft voor rekening van Vestia. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verhuurders om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van huurders, vooral in tijden van crisis.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9384020 \ CV EXPL 21-26784
uitspraak: 8 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagden,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “Vestia” en “[gedaagden]” (in meervoud).

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 27 juli 2021, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagden] op de rolzitting van 10 augustus 2021;
  • het tussenvonnis van 10 augustus 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van Vestia van 18 augustus 2021, met producties;
  • de e-mail van [gedaagden] van 19 augustus 2021, met producties;
  • het proces-verbaal van de op 25 augustus 2021 via Skype gehouden mondelinge behandeling;
  • de akte van Vestia.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
Tussen Vestia als verhuurder en [gedaagden] als huurders bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan het adres [adres] (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2.
De huur bedraagt thans € 1.008,85 per maand en dient voor de eerste van iedere maand voldaan te worden.
2.3.
De gemachtigde van Vestia heeft op 19 oktober 2020 een schriftelijke bevestiging van een betalingsregeling aan [gedaagden] gezonden, waarvan de inhoud - voor zover thans van belang - als volgt luidt:
“(…)U betaalt maandelijks € 175,00. De eerste betaling ontvangen wij uiterlijk 01 november 2020 van u en zo iedere eerste van de maand.
Betaal uw lopende verplichtingen van € 988,56 per maand op tijd aan Stichting Vestia. Dit betaalt u naast de € 175,00 voor de betalingsregeling. Als u dat niet doet komt de regeling te vervallen.
(…)
Let op!
Komt u de betalingsregeling niet na? Dan stopt deze. U moet het totale bedrag dan direct
betalen. Naast dat u direct moet betalen kunt u gedagvaard worden. De wettelijke kosten
daarvan betaalt u. (…)”
2.4.
De gemachtigde van Vestia heeft op 12 mei 2021 een brief aan [gedaagden] gezonden met - voor zover thans van belang - de volgende inhoud:
“(…) U heeft zich enige tijd geleden als gedupeerde ouder aangemeld bij de Belastingdienst vanwege uw gestelde recht op compensatie met betrekking tot de Kinderopvangtoeslag. Uw dossier(s) hebben wij op verzoek van de Belastingdienst op dat moment stilgelegd en aangehouden.
Wij hebben van de Belastingdienst bericht ontvangen dat u niet bent aangemerkt als gedupeerde ouder. Dat betekent dat voor u vanaf 1 mei 2021 het moratorium of de zogenaamde pauzeknop niet meer geldt en de invordering wordt voortgezet. (…)”
2.5.
Op 16 juli 2021 heeft Vestia een e-mail aan [gedaagden] gezonden, waarvan de inhoud
- voor zover thans relevant - als volgt luidt:
“(…) Vervelend dat uw gezin getroffen is door Covid. Ik wens jullie een snel herstel toe.
U schrijft dat u de financiën gaat oppakken waaronder de huurbetaling en aflossing op de achterstand. U zult de huur voor deze maand (€ 1008,85) per direct naar ons moeten overmaken. Ik heb zojuist opnieuw de e-mail met een betaallink voor de huur juli naar u toegestuurd.
Maakt u dan ook de aflossing van € 175 over naar GGN? Hieronder de betaalgegevens van de site van GGN (…)”
2.6.
[gedaagden] hebben de huur voor de maand juli 2021 van € 1.008,85 op 26 juli 2021 aan Vestia betaald. Daarnaast hebben [gedaagden] op 26 juli 2021 een bedrag van € 175,00 aan GGN voldaan.

3..De vordering

3.1.
Vestia heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [gedaagden] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde alsmede hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Vestia van een bedrag van € 3.820,29 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juli 2021, een bedrag van € 135,74 aan tot 27 juli 2021 verschenen rente en een bedrag van € 344,66 aan buitengerechtelijke kosten, inclusief btw, derhalve in totaal € 4.300,69, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.820,69 vanaf 27 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts heeft Vestia gevorderd [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de nog te vervallen huurtermijnen van € 1.008,85 - of zoveel hoger als bij wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten - per maand vanaf de maand augustus 2021 tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst, en als schadevergoeding wegens huurderving na ontbinding van de huurovereenkomst een bedrag van € 1.008,85 - of zoveel hoger als bij wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten - per maand dat [gedaagden] het gehuurde in gebruik houden, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft Vestia - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagden], ondanks aanmaning, in gebreke zijn gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huur, zodat een huurachterstand ten bedrage van
€ 3.820,29, berekend tot en met de maand juli 2021, is ontstaan. De huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. Daarnaast zijn [gedaagden] de wettelijke rente over de huurachterstand verschuldigd geworden alsmede een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
Vestia heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 25 augustus 2021 een actuele specificatie van de huurachterstand in het geding gebracht en daarbij gesteld dat de huurachterstand, berekend tot en met de maand augustus 2021, in totaal € 2.636,44 bedraagt. Ten slotte heeft Vestia in haar akte van 9 september 2021 nogmaals de huurachterstand nader gespecificeerd. Uit die specificatie volgt dat de huurachterstand, berekend tot en met de maand september 2021, € 2.461,44 bedraagt.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagden] hebben de vordering betwist en hebben daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
4.2.
[gedaagden] zijn in 2020 een betalingsregeling met Vestia overeengekomen van € 175,00 per maand. Zij hebben zich steeds netjes aan deze betalingsregeling gehouden. Eerst in juli 2021 zijn de betalingen niet tijdig verricht doordat [gedaagden] beiden besmet raakten met het coronavirus, ten gevolge waarvan [gedaagde 1] zelfs twee weken kunstmatig in slaap is gehouden.
4.3.
[gedaagden] hebben per e-mail van 16 juli 2021 aan Vestia doorgegeven dat zij door deze omstandigheden niet op tijd konden betalen. Door Vestia is op 19 juli 2021 een e-mail gestuurd met daarin betalingsgegevens, waarna [gedaagden] direct tot betaling zijn overgegaan. [gedaagden] zijn het niet eens met het feit dat zij desondanks gedagvaard zijn. Daarnaast behoren [gedaagden] tot de slachtoffers van de kindertoeslagaffaire.

5..De beoordeling

5.1.
[gedaagden] hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling een overzicht van door hen aan Vestia en GGN verrichte betalingen in het geding gebracht. Vestia heeft vervolgens ter gelegenheid van de mondelinge behandeling de huurachterstand nader gespecificeerd tot een bedrag van € 2.636,44, berekend tot en met de maand augustus 2021. Uit de door Vestia overgelegde specificatie volgt dat met alle door [gedaagden] in hun overzicht genoemde betalingen rekening is gehouden, behoudens de betaling aan Vestia van 31 maart 2021 van
€ 988,56 en de betaling aan GGN van 31 maart 2021 van € 175,00. Vestia heeft de ontvangst van deze betalingen uitdrukkelijk betwist.
5.2.
De kantonrechter volgt Vestia in haar stelling dat [gedaagden] verzuimd hebben deugdelijke bewijzen van voornoemde betalingen in het geding te brengen. Hetgeen [gedaagden] hebben overgelegd betreft - naar het zich laat aanzien - een door [gedaagden] zelf opgesteld overzicht waarin gegevens zijn gekopieerd vanuit hun online bankomgeving. [gedaagden] hebben echter geen kopieën van originele bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat de betalingen daadwerkelijk zijn verricht en ook zijn ontvangen door Vestia. [gedaagden] hebben bovendien niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om tijdens de mondelinge behandeling hun standpunt en de door hen overgelegde producties van een nadere toelichting te voorzien. Zonder bericht van verhindering, ook niet achteraf, hebben [gedaagden] niet ingelogd voor de digitale zitting en zij zijn niet verschenen in de digitale zittingsomgeving. Gelet op de betwisting van de ontvangst van de betalingen door Vestia leidt dit er toe dat niet is komen vast te staan dat [gedaagden] de betalingen hebben verricht, zodat van de juistheid van de door Vestia gestelde huurachterstand tot en met de maand augustus 2021 van € 2.636,44 zal worden uitgegaan. Aangezien Vestia in haar laatste akte te kennen heeft gegeven dat deze huurachterstand, berekend tot en met de maand september 2021, is afgenomen tot een bedrag van € 2.461,44, ligt laatstgenoemd bedrag voor toewijzing gereed.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagden] de maandelijkse huur meerdere malen niet of niet tijdig hebben voldaan, zodat vast staat dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van hun betalingsverplichtingen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te (doen) ontbinden. Dat is alleen anders wanneer de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. In dat kader is van belang dat [gedaagden] in de loop van de onderhavige procedure diverse betalingen hebben verricht, waardoor de huurachterstand inmiddels is afgenomen en er sprake is van een huurachterstand van minder dan drie maanden. Voorts weegt bij deze beoordeling mee dat [gedaagden] hebben gesteld dat zij beiden in juli 2021 besmet zijn geraakt met het coronavirus, ten gevolge waarvan [gedaagde 1]
- die de financiën regelde - geruime tijd kunstmatig in slaap is gehouden en thans in een revalidatiecentrum verblijft. Gebleken is dat [gedaagden] Vestia hiervan steeds op de hoogte hebben gehouden en zich hebben ingespannen om alsnog zoveel mogelijk te kunnen betalen. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de huurachterstand op dit moment niet de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zullen dan ook worden afgewezen. De vorderingen ten aanzien van de nog te vervallen huurpenningen en schadevergoeding wegens huurderving na ontbinding van de huurovereenkomst delen hetzelfde lot.
5.4.
De gevorderde tot 27 juli 2021 verschenen wettelijke rente van € 135,74 alsmede de wettelijke rente vanaf 27 juli 2021 tot de dag der algehele voldoening zullen, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
5.5.
Vestia maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: ‘het Besluit’). De namens Vestia aan [gedaagden] gezonden aanmaning van 21 februari 2020 - waarvan de ontvangst door [gedaagden] niet is betwist - voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Nu het door Vestia gevorderde bedrag het op grond van het Besluit maximaal toegestane bedrag aan buitengerechtelijke kosten niet overstijgt, zal het gevorderde bedrag van € 344,66 inclusief btw worden toegewezen.
5.6.
[gedaagden] hebben gesteld dat het niet terecht is dat zij gedagvaard zijn, nu zij Vestia en GGN er van op de hoogte hebben gebracht dat zij in juli 2021 niet op tijd tot betaling konden overgaan. Op dat punt wordt als volgt overwogen.
Vaststaat dat [gedaagden] conform de getroffen betalingsregeling uiterlijk 1 juli 2021 een bedrag van € 175,00 aan GGN dienden te voldoen en voorts de huur van de maand juli 2021 bij vooruitbetaling aan Vestia dienden te betalen. Niet in geschil is dat dat [gedaagden] verzuimd hebben deze bedragen tijdig te voldoen, maar dat zij Vestia op 16 juli 2021 op de hoogte hebben gebracht van het feit dat [gedaagden] beiden besmet zijn geraakt met het coronavirus en [gedaagde 1] hierdoor zelfs in het ziekenhuis en een revalidatiecentrum is beland, waardoor de betalingen niet tijdig konden worden verricht. Vestia heeft [gedaagden] in reactie daarop per e-mail van 16 juli 2021 in de gelegenheid gesteld alsnog per direct de huur van de maand juli 2021 te voldoen alsmede de aflossing van € 175,00 aan GGN. [gedaagden] hebben vervolgens eerst op 26 juli 2021 de huur van de maand juli 2021 aan Vestia voldaan en de aflossing van € 175,00 aan GGN. Op 27 juli 2021 is de dagvaarding aan [gedaagden] betekend, hetgeen doet vermoeden dat de ontvangst van de betalingen en het opstellen en betekenen van de dagvaarding elkaar hebben gekruist.
5.7.
Hoewel niet gezegd kan worden dat Vestia ten onrechte tot dagvaarding is overgegaan, is de kantonrechter van oordeel dat van Vestia als sociale verhuurder in dit geval een coulantere houding verwacht had mogen worden, gelet op de door [gedaagden] aangedragen bijzondere persoonlijke omstandigheden. Nu gebleken is dat [gedaagden] daags voor het betekenen van de dagvaarding alsnog tot betaling zijn overgegaan en daarmee de voor de maand juli 2021 verschuldigde bedragen hebben voldaan, had Vestia de dagvaarding nog kunnen intrekken zodat er geen griffierecht verschuldigd zou zijn geworden. Dat heeft Vestia echter nagelaten. Naar het oordeel van de kantonrechter is het onder deze omstandigheden niet terecht de proceskosten volledig voor rekening van [gedaagden] te laten komen. Om die reden zullen [gedaagden] alleen veroordeeld worden tot betaling van de dagvaardingskosten van € 123,57 en één punt gemachtigdensalaris van € 249,00. Het griffierecht blijft voor rekening van Vestia.
5.8.
Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd, maakt het bovenstaande niet anders. Dat geldt in het bijzonder voor de stelling van [gedaagden] dat zij slachtoffer zijn van de kindertoeslagaffaire. Die stelling hebben zij geenszins onderbouwd en bovendien volgt uit de brief van GGN van 12 mei 2021 dat de Belastingdienst aan GGN heeft bericht dat [gedaagden] niet als gedupeerde ouders van de kindertoeslagaffaire kunnen worden aangemerkt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan Vestia te betalen een bedrag van € 2.461,44 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand september 2021, een bedrag van € 135,74 aan tot 27 juli 2021 verschenen wettelijke rente en een bedrag van € 344,66 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan, vanaf 27 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagden], eveneens hoofdelijk, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 123,57 aan dagvaardingskosten en € 249,00 aan salaris voor de gemachtigde en bepaalt dat Vestia het verschuldigde griffierecht voor eigen rekening dient te nemen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487