ECLI:NL:RBROT:2021:9985

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
10/121215-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Rechtbank Rotterdam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een zestienjarige verdachte wegens openlijk geweld en vrijspraak van poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een zestienjarige verdachte, die werd beschuldigd van openlijk geweld en poging tot doodslag. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor het vereiste opzet op het steken van het slachtoffer door een medeverdachte. De rechtbank concludeerde dat er geen nauwe en bewuste samenwerking was tussen de verdachte en de medeverdachte tijdens het steekincident.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 12 april 2021 heeft de verdachte samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen twee slachtoffers op het metrostation Oosterflank in Rotterdam. De slachtoffers werden belaagd door een groep van ongeveer 20 jongens, waarbij één slachtoffer potentieel dodelijk letsel opliep. De verdachte heeft bekend dat hij één van de slachtoffers een klap heeft gegeven, maar ontkende betrokkenheid bij het steken met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet het opzet had op het steken van het slachtoffer en heeft hem daarom vrijgesproken van het medeplegen van de poging tot doodslag.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn kwetsbare achtergrond en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft besloten om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, in plaats van onvoorwaardelijke jeugddetentie, om de verdachte de kans te geven zich te rehabiliteren en de noodzakelijke behandeling te ondergaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/121215-21
Datum uitspraak: 21 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] maar verblijvende bij zijn pleegouders,
raadsman mr. G.E. Toxopeus, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 7 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak feit 1
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van het medeplegen van een poging tot doodslag. Vastgesteld kan worden dat de verdachte zich met de andere jongens heeft verzameld op het metrostation Oosterflank, dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , met wie hij bevriend was, met de groep achter de slachtoffers aan is gerend, dat [naam medeverdachte] zichtbaar een mes in zijn hand had en dat [naam medeverdachte] met dat mes [naam slachtoffer 1] heeft neergestoken. Het kan niet anders zijn dan dat de verdachte heeft gezien dat [naam medeverdachte] het mes bij zich droeg. Na het steekincident zijn de verdachte en twee medeverdachten met een door de verdachte geregelde vluchtauto gevlucht.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] tijdens en na het steekincident.
4.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] en getuige [naam getuuige] op 12 april 2021 naar metrostation Oosterflank te Rotterdam zijn gekomen nadat zij op snapchat ruzie hadden gekregen met een of meer jongens uit Rotterdam. Bij het metrostation werd het drietal door een groep van ongeveer 20 jongens achterna gezeten en belaagd. [naam aangever 2] werd door meerdere personen geslagen en gestoken met een stok met een scherpe punt. [naam aangever 1] werd door meerdere personen geschopt en geslagen en is tevens in zijn zij gestoken met een mes. [naam aangever 1] liep daarbij potentieel dodelijk letsel op.
De verdachte behoorde tot de grote groep jongens en heeft bekend dat hij [naam aangever 1] een klap heeft gegeven.
Uit het dossier noch uit de verklaring van de verdachte ter zitting heeft de rechtbank kunnen afleiden dat de verdachte het voor medeplegen vereiste opzet had op het steken van [naam aangever 1] door één van de aanwezige jongens. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet met de vereiste mate van zekerheid heeft kunnen vaststellen dat het medeverdachte [naam medeverdachte] is geweest die [naam aangever 1] met het mes heeft gestoken. Evenmin is vast komen te staan dat de verdachte wist dat [naam medeverdachte] het mes bij zich droeg. Van een nauwe en bewuste samenwerking is derhalve niet gebleken.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring feit 2
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 12 april 2021 te Rotterdam,
openlijk, te weten, op/aan het [straatnaam 1] en/of de [straatnaam 2] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en/ [naam slachtoffer 2] door
- [naam slachtoffer 2] vast te pakken, naar achteren te trekken en op/tegen de hak te trappen, waardoor voornoemde [naam slachtoffer 2] op de grond is gevallen
en
- tegen het lichaam van [naam slachtoffer 2] te slaan, terwijl voornoemde [naam slachtoffer 2]
op de grond lag en
- meerdere malen, tegen het lichaam van [naam slachtoffer 1] te schoppen
en te slaan.
Kennelijke verschrijvingen zijn door de rechtbank verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feit 2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer [naam slachtoffer 2] ten val gebracht en terwijl hij op de grond lag meermaals geslagen. Het slachtoffer [naam slachtoffer 1] is toen eveneens meermaals geslagen en geschopt door hen. De verdachte heeft, door te handelen zoals hij heeft gedaan, er blijk van gegeven zich niet te bekommeren om de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming, hierna de Raad, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 augustus 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte is een kwetsbare jongen, met een belast verleden.
De Raad vindt het voor het voorkomen van herhaling belangrijk dat de verdachte en zijn (opvoed)omgeving meer inzicht en grip krijgt op onderliggende oorzaken voor het door de verdachte getoonde probleem- en delictgedrag. Dit kan hem ook gaan helpen om de voor hem ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden te gaan verwerken.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie en een voorwaardelijke taakstraf met de bijzondere voorwaarde dat hij zich verplicht laat behandelen bij de Waag of een soortgelijke instelling, dat hij zich inzet voor het verkrijgen en behouden van vormen van positieve en zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding en een contactverbod met het slachtoffer. Ook wordt geadviseerd om het toezicht en de begeleiding door William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te verlengen om de verdachte en pleegouders blijvend te kunnen ondersteunen in het verlagen van de kans op herhaling en om toe te zien op het naleven van de voorwaarden.
GZ-psycholoog [naam 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 26 juli 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er kan gesproken worden van de aanwezigheid van een oppositionele-opstandige stoornis en er lijkt sprake van een reactieve hechtingsstoornis bij een jongen met beperkte cognitieve capaciteiten en mogelijk een post-traumatische stressstoornis. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte loopt ook sociaal-emotioneel achter in zijn ontwikkeling. Er wordt geadviseerd tot verdere behandeling en tegelijkertijd procesdiagnostiek om het beeld met betrekking tot zijn functioneren, ontwikkeling en de aanwezigheid van psychische problematiek te verhelderen en de kans op recidive te verlagen.
De voogd van de verdachte, [naam 2], heeft ter zitting medegedeeld dat het op dit moment goed gaat met de verdachte bij zijn nieuwe pleeggezin. Hij is, kort samengevat, van mening dat dit niet het juiste moment is voor de verdachte om te starten met een behandeling. Daarvoor zit de verdachte nog teveel in de weerstandfase.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank zal, gelet op de persoon van de verdachte, echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. In plaats daarvan wordt een (deels voorwaardelijke) taakstraf in de vorm van een werkstraf opgelegd.
Nu de Raad en de psycholoog begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder dat zij het van belang acht dat de verdachte nu al start met de noodzakelijk geachte behandeling om zo de traumatische gebeurtenissen uit het verleden te verwerken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Hamers, ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.787,18 aan materiële schade en een bedrag van € 12.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering ten aanzien van de materiële schade kan geheel worden toegewezen en de immateriële schade tot een bedrag van € 8.000,-, gelet op uitspraken in soortgelijke zaken.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft gevorderd de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, primair gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert nu er sprake is van eigen schuld van de benadeelde.
8.1.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering met betrekking tot de materiele schade nietontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit. In deze procedure wordt over de gevorderde materiele schadevergoeding aldus geen inhoudelijke beslissing genomen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 april 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden afgewezen, zal [naam benadeelde 1] worden veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt, begroot op nihil.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
8.2.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Hamers, ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 769,12 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 345,64. Onvoldoende is gebleken dat de jas onherstelbaar beschadigd is en de benadeelde partij heeft geen reiskosten naar de zitting gemaakt. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,- gelet op uitspraken in soortgelijke zaken en de rol van de benadeelde partij in het geheel.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit om de vordering met betrekking tot het materiele deel af te wijzen nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Niet is gebleken dat de jas en schoenen onherstelbaar zijn beschadigd en dat er reiskosten door de benadeelde partij zijn gemaakt.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het immateriële deel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering met betrekking tot de materiele schade nietontvankelijk worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd en de mogelijkheid van een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 april 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden afgewezen, zal [naam slachtoffer 2] worden veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt, begroot op nihil.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf groot
30 (dertig) uur, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich zal laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling;
zich zal inzetten voor het verkrijgen en behouden van een positieve en zinvolle dag- en vrije tijdsbesteding;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] te [geboorteplaats slachtoffer 2];
- [naam slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2004 te [geboorteplaats slachtoffer 3];
zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf (van 60 uur) in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 30 uur te verrichten voorwaardelijke taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde het voorwaardelijke deel van de taakstraf (waarvan de tenuitvoerlegging wordt gelast) niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen een bedrag
van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de [naam benadeelde 1] in de proceskosten door de verdachte partij gemaakt, begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen
€ 500,- (zegge:vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de [naam slachtoffer 2] in de proceskosten door de verdachte partij gemaakt, begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen
€ 500,- (zegge:vijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 april 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen,
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp [naam slachtoffer 1] in de
linkerzij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 12 april 2021 te Rotterdam,
openlijk, te weten, op/aan het [straatnaam 1] en/of de [straatnaam 2], in elk geval op of
aan de openbare weg en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1]
en/of [naam slachtoffer 2] door
- [naam slachtoffer 2] vast te pakken, naar achteren te trekken en op/tegen de hak althans
het lichaam te trappen, waardoor voornoemde [naam slachtoffer 2] op de grond is gevallen
en/of
- op/tegen het lichaam van [naam slachtoffer 2] te slaan, terwijl voornoemde [naam slachtoffer 2]
op de grond lag en/of
- meerdere malen, althans eenmaal tegen het lichaam van [naam slachtoffer 1] te schoppen
en/of te slaan;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )