ECLI:NL:RBROT:2022:10088

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
C/10/646520 / KG ZA 22-890
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir vreemdelingenbeslag op zeeschip in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres01] vorderde om het conservatoir vreemdelingenbeslag op het m.s. [naam schip01] op te heffen. Het beslag was gelegd door [gedaagde01] ter verzekering van zijn verhaalspositie in een geschil over de eigendom van het schip. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een belangenafweging moet plaatsvinden, waarbij de vraag is of de vordering van [gedaagde01] tot het leggen van beslag summierlijk ondeugdelijk is. De rechtbank oordeelt dat de onduidelijkheden in de stellingen van beide partijen niet toelaten om met voldoende zekerheid te concluderen dat de vordering van [gedaagde01] ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter heeft daarom geoordeeld dat het beslag gehandhaafd moet blijven om te voorkomen dat het schip naar buitenlandse wateren zou vertrekken, wat de verhaalspositie van [gedaagde01] zou verslechteren. De vordering van [eiseres01] wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde01].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/646520 / KG ZA 22-890
Vonnis in kort geding van 21 november 2022
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
[eiseres01].,
gevestigd te St. John's, Antigua en Barbuda,
eiseres,
advocaat mr. K.H.L. van Waasbergen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01],
gedaagde,
advocaten mrs. R.L. Latten en H.T. Flameling te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 oktober 2022 met producties 1 tot en met 7
  • producties 8 tot en met 20 van [eiseres01]
  • de conclusie van antwoord
  • producties 1 tot en met 27 van [gedaagde01]
  • de mondelinge behandeling gehouden op 7 november 2022
  • de pleitnota van [eiseres01]
  • de pleitnota van [gedaagde01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde01] is een ondernemer die zich toelegt op de internationale handel in, en het vervoer van, goederen als hout en machines.
2.2.
Tot 18 maart 2021 was EMS Chartering Gmbh & Co. KG (hierna: EMS) eigenaar van het m.s. [naam schip01] (voorheen genaamd: [naam01] en [naam02] , hierna ook: het Schip).
2.3.
EMS heeft in november 2019 ten aanzien van het Schip met [bedrijf01] een charterpartij gesloten. [gedaagde01] was enig aandeelhouder van [bedrijf01] Op 27 december 2019 sloten EMS en [bedrijf01] een koopovereenkomst ten aanzien van het Schip. Zij kwamen onder meer overeen dat bij voldoening van de laatste termijn van de koopprijs de eigendom van het Schip zou overgaan op [bedrijf01] In het kader van die overeenkomst heeft [bedrijf01] aan EMS verschillende betalingen verricht. Nadat [bedrijf01] failliet was verklaard, is een nieuwe koopovereenkomst met addendum gesloten met uiteindelijk [eiseres01] die de positie [bedrijf01] overnam.
2.4.
De op 10 maart 2021 opgerichte vennootschap [eiseres01] is sinds 18 maart 2021 de geregistreerde eigenaar van het Schip. [eiseres01] is een ‘single ship company’. Het Schip vaart onder de vlag van Antigua en Barbuda. In het aandeelhoudersregister van [eiseres01] staat de [naam03] (hierna: [naam03] ) als enig aandeelhouder geregistreerd. [naam03] is de enige bestuurder van [eiseres01] .
2.5.
Tussen partijen bestaat discussie over de rechtmatigheid van de eigendomsverkrijging van (welke van) de aandelen in [eiseres01] door [naam03] en daarmee, indirect, van de eigendomsverkrijging van het m.s. [naam schip01] door [eiseres01] . Ter discussie staat in dit verband in het bijzonder de financieringsstructuur die ten laste van [gedaagde01] met [naam03] zou zijn overeengekomen. Die discussie ziet erop of tussen partijen sprake is van een als zekerheid dienende fiduciaire eigendomsstructuur van het Schip, zoals [eiseres01] stelt. Naast [eiseres01] , [naam03] en [gedaagde01] zijn bij deze kwestie meerdere derden betrokken (geweest) die in de beoordeling in dit kort geding verder niet zijn betrokken.
2.6.
In verband met het onder 2.5 vermelde geschil zijn tussen o.a. partijen verschillende gerechtelijke procedures aanhangig en zijn, in chronologische volgorde, de volgende beslissingen gegeven:
2.6.1.
[gedaagde01] heeft bij ‘The Eastern Caribbean Supreme Court in the High Court of Justice Antigua en Barbuda’ (hierna: the Court) tegen [naam03] , de inmiddels overleden [naam04] en [eiseres01] een hoofdzaak aanhangig gemaakt. [gedaagde01] heeft daarin een ‘Claim form’ en een ‘Statement of Claim’ ingediend. Zijn vorderingen strekken o.a. tot verkrijging van alle aandelen in [eiseres01] en vergoeding, ten laste van [eiseres01] (en [naam03] ), van door hem gesteld geleden schade van € 3.797.000,00.
The Court heeft op 20 juli 2022
ex parteeen ‘injunctive relief’ getroffen, waarin het [naam03] , [naam04] en [eiseres01] werd verboden om de aandelen in [eiseres01] te vervreemden, bedrijfsactiviteiten met [eiseres01] te verrichten en het vermogen van [eiseres01] te vervreemden/vernietigen.
2.6.2.
Op 12 september 2022 heeft [gedaagde01] in Nederland, met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, op het m.s. [naam schip01] gelegde conservatoir vreemdelingenbeslag (hierna: het Beslag) doen leggen. [gedaagde01] heeft dit beslag verzocht ter verzekering van zijn verhaalspositie en met het oog op de gestelde poging van [eiseres01] om het Schip (in strijd met de ‘injunctive relief’) te verkopen. De vordering tot zekerheid waarvan beslag is gelegd, is begroot op € 4.447.355,00, inclusief rente en kosten.
2.6.3.
The Court heeft op 7 oktober 2022 een ‘freezing order’ uitgevaardigd op grond waarvan [gedaagde01] zekerheid van $ 100,000.00 diende te stellen.
2.6.4.
The Court heeft op 19/20 oktober 2022 een freezing order uitgevaardigd waarin is bevolen dat [eiseres01] het m.s. [naam schip01] adequaat verzekerd moest houden en dat het [eiseres01] (dan) is toegestaan om het Schip, afwijkend van de ‘injunctive relief’, voor de commerciële vaart te gebruiken.
2.6.5.
Op 20 oktober 2022 heeft [eiseres01] , buiten de termijn, een ‘Defence and Counter Claim’ in de hoofdzaak ingediend. Over de toelaatbaarheid daarvan moet the Court nog beslissen.
2.6.6.
[gedaagde01] heeft op 4 november 2022 hoger beroep ingesteld tegen de freezing orders van 7 en 19/20 oktober 2022.
2.7.
Het Schip lag ten tijde van het Beslag, en de mondelinge behandeling, op de werf van Breko Shipyard voor moderniseringswerkzaamheden (aan het ballastwatersysteem). Die werkzaamheden zijn inmiddels afgerond. Breko Shipyard oefent een retentierecht op het Schip uit, volgens [gedaagde01] vanwege door [eiseres01] (gedeeltelijk) onbetaald gelaten rekeningen.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
het Beslag op te heffen, kosten rechtens.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres01] , met veroordeling van [eiseres01] in de proceskosten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is, met partijen, van oordeel dat het ‘
Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen'van 10 mei 1952 op het Beslag niet van toepassing is. Nederlands recht is toepasselijk.
4.2.
[eiseres01] stelt onder randnummers 1 tot en met 3 van haar pleitnota dat uit het beslagrekest geen voor beslag vatbare zelfstandig begrote en/of hoofdelijke vordering van [gedaagde01] jegens [eiseres01] aan te wijzen of te destilleren is. [eiseres01] verwijst daarbij naar de beslagsyllabus, versie augustus 2022, randnummer 12.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de beslaglegger de gronden in het kader van een opheffingskortgeding mag aanvullen. [gedaagde01] is daartoe overgegaan in (o.a.) de conclusie van antwoord (randnummers 2.6 en 2.7). Op grond van o.a. die aanvullende toelichting valt een voor beslag vatbare zelfstandige vordering van [gedaagde01] op [eiseres01] af te leiden. In dat verband is relevant dat [eiseres01] een - op 10 maart 2021, vlak voor de levering van het Schip op 18 maart 2021 aan haar, opgerichte - ‘single ship company’ is. Het enige vermogensbestanddeel van [eiseres01] is het Schip. [eiseres01] wordt beheerst door haar - feitelijk - 100% aandeelhouder en bestuurder [naam03] . Op basis van de stukken wordt aangenomen dat [naam03] van alle feiten en omstandigheden in deze kwestie volledig op de hoogte is. Onder die omstandigheden is niet uit te sluiten dat een identiteitsverschil tussen [eiseres01] en [naam03] kan worden weggedacht en dat sprake is van vereenzelviging. De stelling van [eiseres01] dat hiervan geen sprake kan zijn omdat het trustkantoor Nautical Management Services "the registered office and agent" is van [eiseres01] is onvoldoende uitgewerkt. Die aanstelling heeft, zonder nadere toelichting, niets te maken met de (uiteindelijke) beslissingsmacht over [eiseres01] en het Schip.
Bovendien heeft [gedaagde01] over de vordering tot schadevergoeding waarvoor het Beslag is gelegd en waarvan nu opheffing wordt gevraagd, in Antiqua en Barbuda niet alleen tegen [naam03] , maar ook tegen [eiseres01] , de hoofdzaak aanhangig gemaakt.
4.3.
Artikel 705 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven het beslag in kort geding kan opheffen. Een apart spoedeisend belang is daarvoor niet vereist. De stellingen die [eiseres01] op dit punt heeft geponeerd, behoeven daarom geen bespreking.
4.4.
Opheffing van een beslag kan onder meer, maar niet uitsluitend, plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, en op grond van een, zelfstandige, belangenafweging.
4.5.
De vordering die aan het door [gedaagde01] gelegde beslag ten grondslag is gelegd, is in feite gebaseerd op de stelling dat [eiseres01] / [naam03] jegens hem wanprestatie, althans een onrechtmatige daad, hebben gepleegd, als gevolg waarvan [gedaagde01] schade lijdt en heeft geleden.
4.6.
Partijen twisten over het antwoord op de vraag of de vordering waarvoor beslag is gelegd deugdelijk is. Partijen hebben zich hierover uitvoerig uitgelaten. Zowel [eiseres01] als [gedaagde01] hebben over de gang van zaken in aanloop naar dit kort geding veel gesteld zonder hun stellingen met relevante stukken te onderbouwen. De pleidooien van [eiseres01] en [gedaagde01] staan materieel lijnrecht tegenover elkaar en zijn afzonderlijk, zonder deugdelijke onderbouwing en in het licht van het tegenovergestelde betoog van de wederpartij, (grotendeels) onnavolgbaar, onduidelijk en op zijn minst genomen opmerkelijk te noemen.
4.7.
Opvallend is bijvoorbeeld dat [eiseres01] stelt dat [naam03] met [gedaagde01] een lening van € 1.2 miljoen + € 300.000,00 (in cash) is aangegaan en dat [naam03] , in verband met het uitblijven van de aflossing van die lening, (83% + 17% van) de aandelen in [eiseres01] heeft gekregen (en daarmee de volledige eigendom van het Schip) in plaats van [gedaagde01] . Ter onderbouwing van haar stelling heeft [eiseres01] als bijlage bij haar productie 4 een addendum op de leningsovereenkomst overgelegd. Van het daadwerkelijk verstrekken van de hiervoor bedoelde lening aan [gedaagde01] heeft [eiseres01] evenwel geen congruente bewijzen overgelegd, terwijl [gedaagde01] betwist dat hij een lening van deze inhoud is aangegaan. Meer specifiek stelt [gedaagde01] dat zijn handtekening onder de leningsovereenkomst is vervalst en dat hij tijdens de beweerde ondertekening daarvan niet in Nederland was. [eiseres01] heeft daarop verder niet gereageerd. Wat daarvan verder ook zij, van meer gewicht is dat niet logisch voorkomt dat de door [eiseres01] / [naam03] gestelde financieringsconstructie voor [gedaagde01] acceptabel was. In het licht van de door [gedaagde01] , althans zijn failliet gegane onderneming, reeds verrichte betalingen in het kader van de koop van het m.s. [naam schip01] door hem en de omstandigheid dat de waarde van het Schip hoger is dan de totale lening is dat niet aannemelijk. De voorzieningenrechter voegt daar nog aan toe dat de stelling van de tijdens de mondelinge behandeling aanwezige [naam03] over de waarde van het Schip van minder dan € 2 miljoen, als reden voor zijn 100% aandeelhouderschap, bij gebrek aan een onafhankelijke waardering vooralsnog ongeloofwaardig voorkomt als in aanmerking wordt genomen dat het Schip nieuw gebouwd is. Feitelijk komt de instemming van [gedaagde01] met deze constructie erop neer dat hij, behoudens een schuld van in totaal
€ 1.5 miljoen, waarvan [naam03] in de hoofdzaak opmerkelijk genoeg geen terugbetaling vordert, en na betaling (via/door zijn onderneming) van in ieder geval € 1.25 miljoen, met lege handen is komen te staan.
De als bijlage 20 bij het beslagrekest overgelegde e-mail van 5 augustus 2021 van [naam05] (een betrokken zakenpartner van [naam03] ) aan [naam03] roept eveneens vragen op die niet worden beantwoord. In deze e-mail staat onder meer: “(…) 1 think now is the right time to take the boat and start working with it properly. (…) We don’t need [naam06] or [naam07] . If we agree on that, knowing that we have we a majority shares we should start working seriously knowing where the freight is going. Damaco will take care of bunkering, so we do not need [naam06] . Let’s get rid of [naam06] who is the same sort of people as [naam07] what I discover bit late. The crew is ours and will do what they get from us and not [naam07] or [naam06] . (…)”. Dit wekt op zijn minst de indruk dat van de zijde van [eiseres01] / [naam03] beoogd is [gedaagde01] buiten spel te zetten.
Bij een aantal stellingen van [gedaagde01] zijn echter ook vraagtekens te zetten. Onduidelijk is bijvoorbeeld wat de gang van zaken is geweest met betrekking tot de ondertekening van de ‘Letter of Authorisation’ terwijl [gedaagde01] in detentie zat. Ook hier stelt [gedaagde01] dat zijn handtekening is vervalst, maar harde bewijzen daarvan legt hij niet over. De inhoud van de door hem op 17 en 18 januari 2021 verzonden e-mails (productie 4 [eiseres01] ), waarin [gedaagde01] de eigendom van [naam03] van (een deel van) de aandelen in [eiseres01] bevestigt, doet de vraag rijzen of en op welke wijze [gedaagde01] daadwerkelijk onder druk is gezet zoals hij stelt. Een concrete uitwerking en onderbouwing daarvan ontbreekt.
4.8.
Gelet op de door partijen zelfgeschapen onduidelijkheden in het partijdebat is, zonder nader onderzoek, waarvoor een kort geding zich niet leent, niet te bepalen wie van hen het gelijk aan haar of zijn zijde heeft. Tegen die achtergrond kan daarom niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de vordering van [gedaagde01] waarvoor het Beslag is gelegd summierlijk ondeugdelijk is. Die vraag moet worden beantwoord in de hoofdzaak die in Antigua en Barbuda aanhangig is.
4.9.
In dit kort geding komt het dan aan op een belangenafweging die, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in het voordeel van [gedaagde01] moet uitvallen. Voortbordurend op de hiervoor vermelde ongerijmdheden in de betogen van beide partijen is van doorslaggevend belang dat niet te verklaren valt dat [gedaagde01] met [eiseres01] / [naam03] een transactie is aangegaan, waarin hij debiteur wordt van een lening tot zekerheid van de terugbetaling waarvan uiteindelijk 100% van de aandelen in [eiseres01] (en indirect de volledige eigendom van het Schip) aan [naam03] is gegeven, terwijl daartegenover [gedaagde01] geen assets heeft verkregen, maar èn een schuld van € 1.5 miljoen èn het verlies in zijn vermogen van de koopprijs die hij, althans zijn onderneming, al voor het Schip had voldaan (producties 7, 9-13 van [gedaagde01] ). In dat licht moet het Beslag gehandhaafd blijven. Zo wordt voorkomen dat het Schip wegvaart naar buitenlandse wateren en kan worden verkocht/overgedragen wat verslechtering van de verhaalspositie van [gedaagde01] meebrengt. Hieraan doet niet af dat de rechtsverhouding tussen partijen feitelijk mede beheerst wordt door niet voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland vatbare ‘court orders’ die niet in kracht van gewijsde zijn gegaan en geen gezag van gewijsde hebben.
4.10.
[eiseres01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.330,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 1.330,00, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2022.1734/2009