ECLI:NL:RBROT:2022:10110
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Weigering van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) na herhaald verzoek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een advocaat in opleiding, had een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) ingediend, welke door de Minister voor Rechtsbescherming was afgewezen. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 10 augustus 2022, waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond werd verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat er geen spoedeisend belang was, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 17 oktober 2022, waarin een vergelijkbaar verzoek om een voorlopige voorziening was afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een andere beoordeling rechtvaardigden. De gestelde inschrijvingsdatum voor de Beroepsopleiding Advocatuur was niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van een spoedeisend belang.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.