In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen FBTO Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde die zelf procedeert. FBTO vorderde een bedrag van € 160,11 van de gedaagde, bestaande uit een hoofdsom van € 110,95, rente van € 0,76 en buitengerechtelijke kosten van € 48,40. De vordering was gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst die tussen partijen was gesloten, waarbij de gedaagde in gebreke was gebleven met de betaling van de verzekeringspremie en zorgkosten.
De procedure begon met een dagvaarding op 22 juli 2022, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder e-mailcorrespondentie van de gedaagde. FBTO had de zorgverzekering met terugwerkende kracht beëindigd omdat de gedaagde ook bij een andere zorgverzekeraar verzekerd was. De gedaagde betwistte de vordering niet, maar stelde dat hij pas later duidelijkheid had gekregen over de reden van de vordering, wat volgens hem had geleid tot onnodige procedurele stappen.
De kantonrechter oordeelde dat de hoofdsom van € 110,95 toewijsbaar was, evenals de buitengerechtelijke kosten en rente. De proceskosten werden gecompenseerd, omdat FBTO tot de laatste akte onduidelijkheid had laten bestaan over de vordering. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag.