2.7.Kinderbijdrage
2.7.1.De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 550,- per maand vast te stellen primair met ingang van de geboortedatum van de minderjarige, subsidiair met ingang van de datum van haar verzoek.
2.7.2.De man voert gemotiveerd verweer en bepleit het verzoek af te wijzen.
2.7.3.Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
2.7.4.De rechtbank overweegt dat wanneer een kinderbijdrage als nevenvoorziening wordt verzocht, er geen voorlopige voorziening geldt en er geen ingangsdatum is verzocht, de rechtbank als ingangsdatum hanteert de datum van inschrijving van de echtscheiding. In dit geval verzoekt de vrouw primair een datum gelegen voordat zij haar verzoek had ingediend te weten 24 november 2021 terwijl zij in het kader van de draagkracht rekent met de versie 2022-2. De man heeft, ondanks het feit dat hij op de hoogte was van de geboorte van de minderjarige, vanaf die datum geen rekening kunnen houden met de verzochte bijdrage. De man had op dat moment al zijn verzoek tot echtscheiding ingediend. Het had op de weg van de vrouw gelegen om haar advocaat opdracht te geven rondom de uitgerekende datum een verzoek ter verkrijging van een voorlopige kinderbijdrage in te dienen. Dat heeft zij niet gedaan. De man verweert zich niet tegen de subsidiair verzochte ingangsdatum, zodat de kinderbijdrage met ingang van die datum, te weten 26 april 2022, zal worden vastgesteld.
2.7.5.Ter bepaling van de behoefte moet eerst aan de hand van het netto besteedbaar inkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige te worden bepaald. Hoewel partijen nooit met de minderjarige in gezinsverband samengeleefd hebben is tussen partijen niet in geschil dat moet worden uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen. Partijen hebben tot medio 2021 samengeleefd en de minderjarige is in november 2021 geboren, zodat uitgegaan zal worden van de inkomensgegevens over het jaar 2021.
Gezien het vorenstaande wordt gerekend met de tarieven 2021-2.
2.7.6.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de man over het jaar 2021 op € 4.462,- per maand, waarbij rekening is gehouden met (afgerond) de volgende gegevens (op basis van de salarisspecificatie over de maand augustus van 2021):
- basisloon € 6.406,41
- vakantiegeld € 512,51
- bijdrage individueel sparen € 260,85
- 13 e maand € 533,87
- pensioenpremie € 448,16
- PAWW bijdrage € 19,43
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting.
2.7.7.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over het jaar 2021 op € 3.172,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de salaris-specificatie over de maand augustus van 2021):
- basisloon € 3.693,04
- IKB € 604,55
- pensioenpremie € 232,58
- aanvullende pensioenpremie € 4,89
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De rechtbank zal geen rekening houden met winst uit onderneming van de vrouw. De vrouw betwist dat er sprake is van winst uit onderneming. Het betreft een hobby project met haar zus, de vrouw werkt vier dagen per week en heeft een groot deel van de tijd de zorg voor de minderjarige die nog geen jaar oud is. Bovendien heeft de man in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw, zijn stelling dat de vrouw winst uit onderneming zou genereren niet nader heeft onderbouwd door aan te geven met welk concreet bedrag aan winst alsdan rekening zou moeten worden gehouden. Als de man dat wel had gedaan had het vervolgens op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling dat er sprake is van verlies, met jaarstukken nader te onderbouwen.
2.7.8.De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op
€ 7.634,- per maand.
2.7.9.Hiervoor genoemd netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie, een bedrag op van € 830,- per maand. Geïndexeerd naar 2022 levert dat op een bedrag van € 846,- per maand, zodat de behoefte van de minderjarige wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
2.7.10.Vaststaat dat de minderjarige 4 dagen per week naar de dagopvang gaat. De vrouw stelt dat de kosten na aftrek van de kinderopvangtoeslag € 325,- per maand bedragen. Ingevolge de aanbevelingen opgenomen in het Tremarapport wordt de behoefte van de minderjarige echter niet verhoogd met deze kosten, omdat hier geen sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten.
2.7.11.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
2.7.12.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage en het feit dat partijen geen salarisspecificaties van de eerste helft van 2022 hebben overgelegd, wordt gerekend met de tarieven 2022-2.
2.7.13.Ten aanzien van de draagkracht van de man stelt de man dat hij 4 dagen per week is gaan werken en daardoor een lager inkomen genereert. De vrouw voert gemotiveerd verweer. De rechtbank is van oordeel dat de man, net als de vrouw, gebruik heeft kunnen maken van de ouderschapsverlofregeling. Dat de man dit verlof direct na de geboorte van de minderjarige in een keer heeft opgenomen terwijl hij toen de minderjarige niet heeft verzorgd, voor rekening en risico van de man. De rechtbank zal de verdiencapaciteit van de man berekenen op basis van een werkweek zoals de man deze tot eind 2021 had. Nu de door de man overgelegde recente salarisspecificaties zodoende geen volledig beeld geven bepaalt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 4.488,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de salarisspecificatie over de maand augustus van 2021):
- basisloon € 6.406,41
- vakantiegeld € 512,51
- bijdrage individueel sparen € 260,85
- 13 e maand € 533,87
- pensioenpremie € 448,16
- PAWW bijdrage € 19,43
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting.
2.7.14.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 3.501,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de salarisspecificatie over de maand augustus van 2022):
- basisloon € 3.919,11
- IKB € 641,56
- pensioenpremie € 251,46
- aanvullende pensioenpremie € 4,58
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
2.7.15.Met een stijging van het inkomen van de vrouw in de nabije toekomst op grond van de CAO wordt geen rekening gehouden, omdat deze stijging nog onvoldoende vaststaat.
2.7.16.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 2.527,- per jaar, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
2.7.17.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + € 1.020,-)] en bedraagt € 1.485,- per maand.
2.7.18.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + € 1.020,-)] en bedraagt € 1.001,- per maand.
2.7.19.De rechtbank houdt geen rekening met de door de man opgevoerde woonlasten van € 2.057,- per maand, gelijk aan ruim45% van zijn inkomen, nu deze niet voorgaan op een kinderbijdrage. Ingevolge de aanbevelingen opgenomen in het Tremarapport houdt de rechtbank rekening met de forfaitaire woonlast. De rechtbank houdt eveneens geen rekening met de door de man opgevoerde extra lasten van fitness, studieschuld bij DUO en lening bij zijn broer, nu deze lasten, nog los van de vraag of deze ten laste van een kinderbijdrage kunnen komen, vermijdbaar zijn nu de man beschikt over een aandelenpakket.
2.7.20.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1.485,- / € 2.486,- x € 846,- = € 505,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 1.001,- / € 2.486,- x € 846,- = € 341,- +
samen € 846,-
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 505,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 341,- per maand voor rekening van de vrouw.
2.7.21.De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 35%. De vrouw voert verweer en stelt de zorgkorting op 15%.
2.7.22.Gezien de geldende en nu vast te stellen zorgregeling gaat de rechtbank ervan uit dat de man gemiddeld minder dan twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarige. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
2.7.23.Omdat de behoefte van de minderjarige € 846,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 211,50 per maand.
2.7.24.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 293,50 per maand.
2.7.25.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 293,50 per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
2.7.26.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
2.7.27.De vrouw heeft de verzoeken ten aanzien van de duur van de kinderbijdrage en de indexering ingetrokken. De rechtbank zal de verzoeken afwijzen.