In deze zaak heeft verzoeker op 12 augustus 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van de ontruiming van zijn huurwoning, die was uitgesproken in een eerder vonnis van 1 juli 2022. Tijdens de zitting op 15 september 2022 heeft de rechtbank de situatie van verzoeker beoordeeld, waarbij hij aangaf dat hij als ZZP-er voldoende inkomsten genereert om zijn huur te betalen. Verzoeker heeft ook hulp ingeschakeld van een schuldhulpverleningsorganisatie, Fima, die zijn financiën zal beheren.
Verweerster, de verhuurder, heeft in haar verweerschrift en ter zitting betoogd dat het verzoek afgewezen moet worden, omdat verzoeker eerder afspraken niet is nagekomen en er geen vertrouwen is dat hij nu wel aan zijn verplichtingen zal voldoen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoeker, gezien de dreigende ontruiming. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder weegt. Daarom heeft de rechtbank het moratorium toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat verzoeker zijn huurtermijnen tijdig blijft voldoen.
Daarnaast heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis opgeschort en de huurovereenkomst verlengd voor de duur van de voorziening, met specifieke voorwaarden voor de uitvoering van de schuldregeling.