ECLI:NL:RBROT:2022:10283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
FT EA 22/683 en FT EA 22/684 / FT EA 22/685 en FT EA 22/686
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekers, die onder beschermingsbewind staan. Verzoekers hebben een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarbij zij een akkoord hebben aangeboden aan hun schuldeisers. Dit akkoord houdt in dat één preferente schuldeiser 100% van zijn vordering ontvangt, terwijl de concurrente schuldeisers 6,05% van hun vorderingen krijgen. Tijdens de zitting op 15 september 2022 hebben zestien van de achttien schuldeisers ingestemd met de regeling, terwijl twee schuldeisers, [schuldeiser02] en [schuldeiser03], hebben geweigerd in te stemmen.

De rechtbank heeft beoordeeld of de weigering van deze twee schuldeisers in redelijkheid gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare is voor verzoekers, gezien hun persoonlijke situatie en de zorg voor een pleegkind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de regeling goed gedocumenteerd is en dat er voldoende waarborgen zijn voor de schuldeisers, vooral in het geval dat verzoekster als gedupeerde in de kinderopvangtoeslagaffaire wordt aangemerkt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoekers toe te wijzen en [schuldeiser02] en [schuldeiser03] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien verzoekers niet door een advocaat zijn bijgestaan. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling meer voordelen biedt voor de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 22 september 2022
in de zaak van:
[verzoeker01]
en
[verzoeker02]
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoekers.

1..De procedure

Verzoekers hebben op 1 augustus 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser01] , in behandeling bij BCM Global (hierna: [schuldeiser01] );
  • [schuldeiser02], in behandeling bij Vesting Finance Incasso (hierna: [schuldeiser02] );
  • [schuldeiser03] ,
die weigeren mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser01] heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 16 augustus 2022, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 15 september 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw R. Brouwer, werkzaam bij Mijnbudgetcoach.nl (hierna: beschermingsbewindvoerder);
Mevrouw J. van Wingerden, werkzaam bij Plangroep (hierna: schuldhulpverlening) is op haar verzoek telefonisch gehoord, nu zij niet in staat was de zitting bij te wonen.
De weigerende schuldeisers, [schuldeiser02] en [schuldeiser03] , zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift één preferente schuldeiser met één vordering en zeventien concurrente schuldeisers met twintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag € 85.520,38 van verzoekers te vorderen. Verzoekers hebben bij brief van 12 april 2022 een aanbod gedaan van 100% aan de preferente schuldeiser en 6,05% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Op
2 mei 2022 is er een aanbod gedaan aan de preferente schuldeiser van 100% tegen finale kwijting en aan de concurrente schuldeisers een aanbod van 87,83% tegen finale kwijting. Het aanbod is aanzienlijk verhoogd, nu het verzoekster is gelukt een betaalde dienstbetrekking te vinden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekers hebben op basis van hun dienstbetrekking. Verzoekers werken beiden tweeëndertig uur en dragen daarnaast de zorg voor een pleegkind met medische beperkingen. Gelet op de persoonlijke situatie van verzoekers is dit thans het maximaal haalbare. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers staan sinds
15 juni 2019 onder beschermingsbewind. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en hun vaste lasten worden inmiddels door hun beschermingsbewindvoerder voldaan.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat verzoekster zich als gedupeerde heeft aangemeld bij de Belastingdienst inzake de kinderopvangtoeslag-affaire. Uit het overzicht van de Belastingdienst blijkt dat verzoekster thans nog twee openstaande schulden heeft inzake de kinderopvangtoeslag van € 4.902,14 en € 17.881,46. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de aanvraag nog niet is beoordeeld. Omdat verzoekster onder beschermingsbewind staat, zal de beschermingsbewindvoerder op de hoogte blijven van de status van de beoordeling van de Belastingdienst. Mocht hier uit komen dat verzoekster als gedupeerde aangemerkt wordt, dan zal schuldhulpverlening ervoor zorg dragen dat het dossier conform het Besluit van
28 mei 2021 (hierna: Besluit compensatie schuldentrajecten) [1] wordt afgewikkeld, zodat de schuldeisers ook zullen worden voldaan.
Zestien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser02] en [schuldeiser03] stemmen hier niet mee in. [schuldeiser02] heeft een vordering van € 7.455,79 op verzoekers, welke 8,7% van de totale schuldenlast beloopt. [schuldeiser03] heeft een vordering van € 152,69 op verzoekers, welke 0,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser02] te kennen gegeven dat verzoekers geen maximale inspanning hebben geleverd om een zo hoog mogelijke uitkering voor alle schuldeisers te genereren.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser02] en [schuldeiser03] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser02] en [schuldeiser03] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser02] en [schuldeiser03] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser02] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 8,7%. De vordering van [schuldeiser03] vormt een aandeel in de totale schuldenlast van 0,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zestien van de achttien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Plangroep. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekers beschikken over een parttime dienstverband van 32 uur per week. Daarnaast hebben verzoekers de zorg voor een pleegkind met medische beperkingen. Gelet op de persoonlijke situatie van verzoekers is het aanbod het maximaal haalbare.
Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat er voldoende waarborgen zijn om ervoor te zorgen dat, indien verzoekster alsnog wordt aangemerkt als gedupeerde in de Kinderopvangtoeslagenaffaire, compensatie aan de schuldeisers zal plaatsvinden overeenkomstig het Besluit compensatie schuldentrajecten. De rechtbank vertrouwt erop dat schuldhulpverlening aandacht zal hebben voor de kwestie en – indien blijkt dat verzoekster recht heeft op compensatie – schuldhulpverlening zich ook zal inspannen om de juiste stappen te zetten, zodat de schuldeisers ook de compensatie zullen ontvangen die hen toekomt.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekers het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zullen afdragen, is voldaan. Verzoekers staan onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekers van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekers zouden kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekers die vanuit een stabiele situatie hun schuldenproblematiek willen oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser02] en [schuldeiser03] , die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser02] en [schuldeiser03] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser02] en [schuldeiser03] worden als de in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekers zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en dat zij niet verkeren in de toestand dat zij hebben opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser02] en [schuldeiser03] om in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser02] en [schuldeiser03] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 september 2022. [2]

Voetnoten

1.Staatscourant,
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.