In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekers, die onder beschermingsbewind staan. Verzoekers hebben een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarbij zij een akkoord hebben aangeboden aan hun schuldeisers. Dit akkoord houdt in dat één preferente schuldeiser 100% van zijn vordering ontvangt, terwijl de concurrente schuldeisers 6,05% van hun vorderingen krijgen. Tijdens de zitting op 15 september 2022 hebben zestien van de achttien schuldeisers ingestemd met de regeling, terwijl twee schuldeisers, [schuldeiser02] en [schuldeiser03], hebben geweigerd in te stemmen.
De rechtbank heeft beoordeeld of de weigering van deze twee schuldeisers in redelijkheid gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare is voor verzoekers, gezien hun persoonlijke situatie en de zorg voor een pleegkind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de regeling goed gedocumenteerd is en dat er voldoende waarborgen zijn voor de schuldeisers, vooral in het geval dat verzoekster als gedupeerde in de kinderopvangtoeslagaffaire wordt aangemerkt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoekers toe te wijzen en [schuldeiser02] en [schuldeiser03] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien verzoekers niet door een advocaat zijn bijgestaan. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling meer voordelen biedt voor de schuldeisers.