ECLI:NL:RBROT:2022:10324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
C/10/647752 / KG ZA 22-951
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding met ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderden de eiseressen, een rechtspersoon naar buitenlands recht en een besloten vennootschap, de opheffing van conservatoire beslagen die door de gedaagde, LMLCO Ltd, waren gelegd. De eiseressen stelden dat LMLCO geen aandeelhouder was van de betrokken vennootschappen en dat de vorderingen van LMLCO ondeugdelijk waren. De procedure begon met verzoeken van LMLCO om verlof voor het leggen van conservatoir beslag, welke verzoeken op 15 september en 25 oktober 2022 werden toegewezen. De eiseressen voerden aan dat LMLCO de voorzieningenrechter onjuist had geïnformeerd en dat er geen recht op de vorderingen bestond. De voorzieningenrechter oordeelde dat er summierlijk sprake was van ondeugdelijkheid van het door LMLCO ingeroepen recht, en dat er bovendien sprake was van schending van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter besloot de beslagen op te heffen en LMLCO te veroordelen in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 28 november 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/647752 / KG ZA 22-951
Vonnis in kort geding van 28 november 2022
in de zaak van

1..de rechtspersoon naar buitenlandse recht [eiseres01],

statutair gevestigd te [vestigingsplaats01] , kantoorhoudende te [plaats01] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres02],
gevestigd te [vestigingsplaats02] ,
eiseressen,
advocaten mrs. P. Haas en J.C.J. van de Rakt te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
LMLCO LTD,
gevestigd te Belfast, Noord-Ierland,
gedaagde,
advocaten mrs. A. Rosielle en L.M. Smits te Amsterdam.
Eiseressen worden gezamenlijk [eiseressen01] genoemd en afzonderlijk [eiseres01] en [eiseres02] . Gedaagde wordt LMLCO genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en 33 producties van [eiseressen01]
  • de productie van LMLCO
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseressen01]
  • de pleitnota van LMLCO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
LMLCO is op 10 februari 2022 opgericht. Zij heeft op 15 september en 21 oktober 2022 verzoekschriften ingediend bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. Met deze verzoeken vraagt zij om verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag en conservatoir beslag op onroerende zaken ten laste van, onder meer, [eiseressen01]
2.2.
In beide verzoekschriften staat in de eerste alinea van het verzoek “
Verzoekster is LMLCO Ltd (…). LMLCO is een rechtspersoon naar het recht van Noord-Ierland. Zij heeft op 15 juli 2022 een derde van de aandelen verkregen in de vennootschap naar het recht van Curaçao, [eiseres01] (…). Zij verkreeg deze aandelen van de rechtspersoon naar het recht van het Vorstendom Liechtenstein [bedrijf01] ( [bedrijf01] ).”.
2.3.
LMLCO stelt in de beslagrekesten dat de schade – haar vordering – het bruto niet uitgekeerde bedrag aan dividend bedraagt. Tijdens de mondelinge behandeling stelde zij dat de schade gedeeltelijk uit niet uitgekeerd dividend bestaat en gedeeltelijk uit schade die bestaat uit kosten om het niet uitkeren ongedaan te maken.
2.4.
Op 15 september en 25 oktober 2022 zijn de gevraagde verloven verleend. Daarna zijn beslagen gelegd.
2.5.
[eiseres01] houdt 100% van de aandelen in [eiseres02] . Aandeelhouders van [eiseres01] zijn onder anderen [naam01] (indirect) en [naam02] , ieder voor 33 1/3%. Zij zijn zussen van [naam03] (hierna: [naam03] ). Hij hield, op enig moment, de resterende aandelen in [eiseres01] via [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ), een in 1994 opgerichte rechtspersoon naar het recht van Liechtenstein. [naam01] , [naam02] en [naam03] zijn kinderen van [naam04] , die via [eiseres02] een groep ondernemingen dreef. Na het overlijden van [naam04] zijn er tussen, onder meer, [naam03] enerzijds en [naam01] en [naam02] anderzijds, geschillen ontstaan die hebben geleid tot een groot aantal procedures in binnen- en buitenland. Een aantal daarvan loopt nog.
2.6.
[naam03] houdt of hield – dat is in dit kort geding in geschil – vanaf 1994 de zogeheten ‘
Founders Rights’ in [bedrijf01] . [naam03] en [bedrijf01] zijn in 2015 een bodemprocedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant gestart tegen, onder andere, [eiseres02] . In die procedure heeft [eiseres02] tegenvorderingen ingesteld. Bij vonnis van 13 maart 2019 zijn die tegenvorderingen afgewezen, tegen welke afwijzing [eiseres02] op 7 juni 2019 hoger beroep heeft ingesteld.
2.7.
In juni 2020 heeft de bestuurder van [eiseres02] een dividendvoorstel gedaan aan de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA). Dit voorstel houdt in dat alle (rekening-courant) vorderingen op (de vennootschappen van) familieleden van wijlen [eiseres02] senior vanuit [eiseres02] naar [eiseres01] worden overgebracht, evenals € 5 miljoen overtollige cash. De AVA van [eiseres02] heeft dit voorstel unaniem aangenomen.
2.8.
Het bestuur van [eiseres01] heeft na het hiervoor bedoelde dividendbesluit van [eiseres02] voorgesteld om aan elk van de aandeelhouders – [naam03] , Kirsten (beiden indirect) en [naam02] – een interim dividend van € 10 miljoen bruto in natura betaalbaar te stellen. De bedoeling was dat iedere aandeelhouder tot een netto-bedrag van € 8,5 miljoen een vordering op zijn achterliggende UBO gecedeerd zou krijgen of zijn rekening-courant schuld met dat bedrag verminderd zag worden. In februari 2021 hebben [naam02] en (indirect) [naam01] voor dit voorstel gestemd, [naam03] stemde, via [bedrijf01] , tegen. [bedrijf01] heeft het betaalbaar gestelde dividend niet aanvaard.
2.9.
[bedrijf01] is op 31 januari 2022 in Curaçao een procedure tegen [eiseres01] gestart. Hierin vordert zij, onder meer, primair [eiseres01] te veroordelen tot contante betaling van € 8,5 miljoen netto (aan niet uitgekeerd dividend) en subsidiair vernietiging van het dividendbesluit. LMLCO heeft op 26 augustus 2022, onder andere, [eiseressen01] , tegen 4 januari 2023 gedagvaard in een bodemprocedure voor de rechtbank Rotterdam. In deze procedure vordert zij primair een verklaring voor recht en betaling van € 13.604.087,90. In deze procedure gaat het ook om het niet uitgekeerde dividend.
2.10.
Op bladzijde 11 van het proces-verbaal van pleidooi/mondelinge behandeling op 24 januari 2022 in het in 2.6. bedoelde hoger beroep staat het volgende, waarbij [naam03] wordt bedoeld:

Voorzitter: [bedrijf01] is toch van u
[naam03] : Van de familie
Voorzitter: Maar u bent toch de UBO?
[naam03] : Ja de UBO”.
2.11.
In het hiervoor bedoelde hoger beroep heeft hof ‘s-Hertogenbosch op 29 maart 2022 arrest gewezen. In dat arrest is [naam03] onder andere veroordeeld tot betaling, aan [eiseres02] , van bedragen van € 5.280.667,82 en USD 4.730.711,00, vermeerderd met rente.
2.12.
Op 11 juli 2022 hebben de advocaten van [eiseressen01] een brief aan de advocaat van, onder andere, [naam03] en [bedrijf01] gestuurd met als onderwerp Vernietiging ex artikel 3:45 BW (Actio Pauliana). Met deze Paulianabrief vernietigden [eiseressen01] onder andere de (beweerdelijke) overdracht van aan [naam03] toebehorende ‘
beneficiary rights‘ van/in [bedrijf01] aan de echtgenote van [naam03] , [naam05] (hierna: [naam05] ).
2.13.
Bij exploot van 21 juli 2022 is, op verzoek van [naam05] , aan [eiseres01] een kopie van een op 15 juli 2022 ondertekende akte Deed Of Transfer Of Shares tussen [naam05] en [bedrijf01] betekend. In het exploot staat dat [bedrijf01] in bedoelde akte haar aandelen in [eiseres01] heeft overgedragen aan [naam05] .
2.14.
Bij exploot van 22 juli 2022 is, op verzoek van LMLCO, aan [eiseres01] een kopie van een op 15 juli 2022 ondertekende akte Deed Of Transfer Of Shares tussen LMLCO en [naam05] betekend. In het exploot staat dat [naam05] haar aandelen in [eiseres01] heeft overgedragen aan LMLCO.
2.15.
Bij verzoek van 31 augustus 2020 hebben [naam05] en Quinault Investments N.V. (hierna: Quinault), gevestigd op Curaçao, de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gevraagd voor het leggen van beslag op (toen nog) door [eiseres01] gehouden certificaten van aandelen in [eiseres02] . Op diezelfde dag is verlof verleend. Daarbij is de vordering van [naam05] op [eiseres01] begroot op € 7,5 miljoen en de vordering van Quinault op [eiseres01] op € 6,8 miljoen. Bij arrest van 18 oktober 2022 heeft hof Den Haag het met het verlof gelegde beslag opgeheven. In het arrest overwoog het hof dat aard en de ernst van de schending van de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv en de overige omstandigheden van het geval moeten leiden tot opheffing van het beslag.

3..Het geschil

3.1.
[eiseressen01] vordert, na vermindering van eis op het punt van de proceskosten tijdens de mondelinge behandeling, opheffing van alle conservatoire beslagen, althans verlaging van het begrote bedrag althans LMLCO te verplichten zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie voor een bedrag van € 2.600.000,00, met veroordeling van LMLCO in de proceskosten.
3.2.
[eiseressen01] vordert de opheffing van de beslagen op inhoudelijke en processuele gronden. Zij stelt voorop dat LMLCO geen aandeelhouder in [eiseres01] is. LMLCO heeft met de onderhandse akten van 15 juli 2022 ook geen vordering – uit onrechtmatige daad – van [bedrijf01] op [eiseressen01] overgedragen gekregen. Van onrechtmatig handelen jegens LMLCO kan geen sprake zijn omdat zij pas recent en na de dividendbesluiten van [eiseressen01] is opgericht, terwijl voorts van belang is dat [eiseres01] niet was betrokken bij het dividendbesluit van [eiseres02] en dat [eiseres02] geen rol speelt in de in 2.9. bedoelde procedure in Curaçao.
[eiseressen01] stelt verder dat LMLCO de voorzieningenrechter onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd. Meer specifiek stelt [eiseressen01] onder meer dat LMLCO onvermeld laat of onjuist weergeeft dat:
  • de aandelen in LMLCO worden gehouden door [naam05]
  • de zoon van [naam03] enig bestuurder van LMLCO is
  • de Paulianabrief van 11 juli 2022 mede de aandelen betreft die LMLCO stelt te bezitten
  • [eiseressen01] al uitvoerig heeft gecorrespondeerd over het standpunt dat en waarom zij LMLCO niet als aandeelhouder van [eiseres01] erkent
  • LMLCO de zakelijke redenen voor een overdracht door [naam03] aan [naam05] niet toelicht.
In het kader van de te maken belangenafweging stelt [eiseressen01] dat [naam03] een erkend fraudeur is die geen middel onbenut laat om te voorkomen dat hij de tientallen miljoenen die hij zich heeft toegeëigend, moet terugbetalen.
3.3.
LMLCO voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
Zij stelt dat [eiseressen01] de voorzieningenrechter verkeerd voorlicht. Er is, ten onrechte, sprake van stemmingmakerij ten aanzien van [naam03] . Voorts gaat [eiseressen01] uit van een verkeerd begrip van de toetsingsgronden voor opheffing van een conservatoir beslag. Het is namelijk aan de bodemrechter om de gegrondheid van de vorderingen van LMLCO, en ook om de status van LMLCO als aandeelhouder van [eiseres01] , vast te stellen. LMLCO stelt dat zij transparant is geweest over de aandelenoverdracht die zorgvuldig en gedurende zeven maanden is voorbereid. Zij is rechthebbende tot de ingestelde vorderingen. De dividendvorderingen en bijbehorende rechten zijn door [bedrijf01] aan [naam05] en door [naam05] aan haar overgedragen.
LMLCO betwist dat zij de voorzieningenrechter onjuist en/of onvolledig heeft voorgelicht. Volgens haar maakt het niet uit wie haar aandeelhouder of bestuurder is. Zij heeft dat ook niet geheimgehouden voor [eiseressen01] LMLCO stelt in dat verband dat [naam05] al sinds begin 2020 de UBO van [bedrijf01] was en dat [eiseres01] daarmee sinds 31 januari 2022 bekend was. De Paulianabrief trekt slechts het UBO-schap van [bedrijf01] in twijfel en doet niet meer dan dat.
LMLCO stelt tot slot dat zij evident belang heeft bij handhaving van de beslagen en dat aan het stellen van zekerheid voor schade wegens (mogelijk) onterecht beslag strenge eisen worden gesteld.

4..De beoordeling

4.1.
Opheffing van een beslag kan onder meer plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en/of als artikel 21 Rv geschonden is, en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, en op grond van een, zelfstandige, belangenafweging.
4.2.
[eiseressen01] stelt als eerste de ondeugdelijkheid van het door LMLCO ingeroepen recht aan de orde. De gegrondheid van de vordering van LMLCO wordt door de bodemrechter getoetst. Dat neemt niet weg dat in dit opheffingskortgeding het beslag tot zekerheid voor die vordering kan worden opgeheven als summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door LMLCO ingeroepen recht en, maar dat komt later, een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat summierlijk van die ondeugdelijkheid is gebleken. In de dagvaarding voor dit kort geding heeft [eiseressen01] aan de hand van stukken, waaronder de statuten en de ‘
beistatuten’ van [bedrijf01] , het in 2.10. opgenomen citaat en een legal opinion van een advocaat uit Liechtenstein, betoogd dat en waarom LMLCO geen aandeelhouder van [eiseres01] is geworden. LMLCO heeft hier, zonder enige onderbouwing, slechts tegen ingebracht dat [naam05] al sinds 2020 de UBO van [bedrijf01] is. LMLCO laat echter na een concrete datum te noemen waarop dat gebeurd zou zijn. Deze niet onderbouwde stelling wordt bovendien ontkracht door de uitlatingen van [naam03] tijdens de mondelinge behandeling bij hof ‘s-Hertogenbosch op 24 januari 2022. Hij verklaart daar immers op dat moment, de UBO van [bedrijf01] te zijn. LMLCO heeft dit in haar pleidooi in dit kort geding onbesproken gelaten. Pas in tweede termijn en desgevraagd wordt iets gezegd over een foutje. Dit alles is onvoldoende om, al was het maar summierlijk, aan te nemen dat de aandelen in [eiseres01] op rechtsgeldige wijze van [bedrijf01] , al dan niet via [naam05] , bij LMLCO terechtgekomen zijn. Anders geformuleerd heeft LMLCO nagelaten om ook maar iets wat voldoende concreet en onderbouwd is te stellen tegenover de deugdelijk onderbouwde stellingen van LMLCO, terwijl het, zoals [eiseressen01] terecht opmerkt, toch redelijk eenvoudig moet zijn om van de in het pleidooi in dit kort geding ingenomen stellingen een volledige ‘
paper trail’ over te leggen.
4.4.
In dit verband is verder relevant dat LMLCO, zoals in 2.2. geciteerd, in beide beslagrekesten – [bedrijf01] stelt hetzelfde in de conclusie van repliek in de procedure in Curaçao – stelt de aandelen te hebben verkregen van [bedrijf01] . Dat blijkt niet waar te zijn. Anders dan LMLCO in haar pleitnota wil doen voorkomen, is zij in ieder geval niet volledig transparant geweest over de aandelenoverdracht waarop zij zich beroept. Zij laat de overdracht aan en door [naam05] in de beslagrekesten achterwege en hetzelfde geldt voor het nu gestelde maar niet onderbouwde UBO-schap van [naam05] in [bedrijf01] . De stelling in de pleitnota dat LMLCO een en ander niet geheim gehouden heeft voor [eiseressen01] miskent dat [eiseressen01] stelt dat LMLCO het geheim gehouden heeft voor de voorzieningenrechter. Het gaat erom dat de voorzieningenrechter daarover in de beslagrekesten geïnformeerd had moeten worden en dat is niet het geval geweest. Overigens heeft LMLCO ook nagelaten om de Paulianabrief te noemen. In die brief wordt de beweerdelijke overdracht van aan [naam03] toebehorende ‘
beneficiary rights’ van [bedrijf01] aan [naam05] op grond van artikel 3:45 BW vernietigd. Daarover stelt LMLCO ter zitting dat niet betwist is dat LMLCO aandeelhouder was en dat alleen gevraagd is wie de UBO van [bedrijf01] is. Dat is (ook) niet juist. Uitgaande van de betekende akten was LMLCO op het moment van versturen van de Paulianabrief nog geen aandeelhouder en de hiervoor genoemde inhoud van die brief spreekt op het punt van [bedrijf01] en overdracht van [naam03] aan [naam05] boekdelen. Die kan, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet anders worden gelezen dan als een materiële betwisting van de (vermeende) rechten van [naam05] (en mogelijke rechtsopvolgers van haar). Dit alles betekent dat LMLCO artikel 21 Rv heeft geschonden.
4.5.
Afgezien van het aandeelhouderschap stelt [eiseressen01] dat LMLCO ook niet gerechtigd is tot de vorderingen die zij stelt te hebben. Dat raakt ook aan de (on)deugdelijkheid van het vorderingsrecht van LMLCO. Dit ziet op de in beide beslagrekesten in 2.1 genoemde vordering uit hoofde van onrechtmatige daad vanwege handelen dat in 2020 en 2021 heeft plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding heeft LMLCO gesteld dat onder de in artikel 6 van de beide akten van 15 juli 2022 opgenomen passage “
all rights to dividends or other distributions that find their origin prior to the date thereof, are herewith explicitly transferred (cessie) to Transferee” ook de gevorderde schade uit onrechtmatige daad valt. Die schade bestaat uit kosten om het niet uitkeren ongedaan te maken en wordt, deels, in de in 2.9. bedoelde Rotterdamse procedure gevorderd. Zij beroept zich verder op “
de lastgeving in de akte”, zonder te verduidelijken waar zij precies op doelt.
Daartegenover wijst [eiseressen01] er terecht op dat LMLCO in 2020 en 2021 nog niet bestond. Dat betekent dat, om aan te nemen dat LMLCO beschikt over een (summierlijk deugdelijk) vorderingsrecht, rechten aan haar moeten zijn overgedragen. Naar voorlopig oordeel volgt die overdracht niet uit de passage “
all rights to dividends or other distributions”. Dat kan, zonder nadere, en onderbouwde, toelichting, die niet gegeven is, niet anders worden begrepen dan dat deze passage ziet op dividenden of andere vormen van betaling of uitkering, zoals een vergoeding wegens intrekking van aandelen, vanuit [eiseres01] aan haar aandeelhouders. De niet uitgewerkte stelling over een last is onduidelijk. De voorzieningenrechter begrijpt dat LMLCO bedoelt dat zij als lasthebber de o.d.-schade kan vorderen. Als dat zo bedoeld is, lijkt LMLCO daarmee de voorzieningenrechter in dit kort geding op het verkeerde been te willen zetten. Slechts in een van de twee aan [eiseres01] betekende akten van 15 juli 2022 – de [naam05] -LMLCO akte – staat een lastgeving. In artikel 7 van die akte wordt echter geen last of volmacht aan LMLCO gegeven, maar geeft LMLCO een last en volmacht aan [bedrijf01] (“
Transferee (…) hereby declares to give a mandate (lastgeving) and grant a power of attorney (volmacht) to [bedrijf01] (…) it its capacity of Proxy Holder (lasthebber), which the Proxy Holder hereby accepts (…)”.
Dit leidt tot de conclusie dat ook van de summierlijk ondeugdelijkheid van het materiële vorderingsrecht van LMLCO is gebleken.
4.6.
[eiseressen01] heeft ook, als zelfstandige opheffingsgrond, schending van artikel 21 Rv aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. Enkele van die aangevoerde schendingen zijn hiervoor al beoordeeld. Gevoegd bij de summierlijke ondeugdelijkheid wegen zij zo zwaar dat een belangenafweging in het voordeel van [eiseressen01] uitvalt. Daarbij is in aanmerking genomen dat LMLCO bewust de keuze heeft gemaakt om, afgezien van een drieregelige e-mail, geen enkel stuk in het geding te brengen. Wat [eiseressen01] verder nog aan schendingen van artikel 21 Rv heeft gesteld, hoeft geen bespreking meer.
4.7.
Dit alles leidt tot de beslissing dat de impliciet primaire vordering wordt toegewezen. De beslagen worden opgeheven. LMLCO wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. Die kosten worden begroot op € 676,00 aan griffierecht, € 1.016,00 aan salaris advocaat en € 103,33 aan kosten dagvaarding. In totaal is dat € 1.795,33.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft de door LMLCO met de verloven van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 15 september en 25 oktober 2022 ten laste van [eiseressen01] gelegde conservatoire beslagen op;
5.2.
veroordeelt LMLCO in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseressen01] begroot op € 1.795,33;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2022.
2009/3194