ECLI:NL:RBROT:2022:10409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
9563467
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een sanctie van € 240,00 ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 9 september 2020. De betrokkene heeft tegen deze beschikking beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 14 november 2022 heeft de kantonrechter de zaak behandeld. De betrokkene ontkende de gedraging en betwistte de bevoegdheid van de verbalisant, alsook de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen. De betrokkene stelde dat er ten onrechte geen staandehouding heeft plaatsgevonden en dat de werkinstructie-corona geen reden was om af te zien van staandehouding. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende was om de gedraging vast te stellen en dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was geweest.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de sanctie terecht was opgelegd aan de kentekenhouder, omdat de verbalisant in redelijkheid niet tot staandehouding kon overgaan. De betrokkene heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding gaven om de sanctie te matigen of te concluderen dat deze niet billijk was. Het beroep van de betrokkene is ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9563467 \ MB VERZ 21-2988
cjib-nummer: [CJIB-nummer]
registratienummer: [nummer01]
uitspraak: 28 november 2022
uitspraak van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
betrokkene: [betrokkene01]
woonplaats: [woonplaats01]
gemachtigde: Verkeersboete.nl

1..Het verloop van de procedure

Bij inleidende beschikking van 18 september 2021 is aan betrokkene een sanctie opgelegd van € 240,00, vermeerderd met € 9,00 administratiekosten. De beschikking is opgelegd voor “als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden”, begaan op woensdag 9 september 2020 om 8.32 uur te Rotterdam aan de Schiekade (feitcode R545).
Tegen deze beschikking is betrokkene op 5 oktober 2021 bij de officier van justitie in beroep gekomen.
Op 4 januari 2021 en op 29 april 2021 is (de gemachtigde van) betrokkene telefonisch gehoord.
Bij brief van 11 mei 2021 heeft betrokkene de officier van justitie in gebreke gesteld en aangemaand om binnen veertien dagen op het beroep te beslissen. Betrokkene verzoekt toekenning van een dwangsom vanwege het uitblijven van de wettelijke tijdige beslissing op zijn beroep.
De officier van justitie heeft het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 12 mei 2021 aan betrokkene verzonden.
Tegen de beslissing van de officier van justitie heeft betrokkene op 1 juni 2021 beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Op 9 november 2022 zijn aanvullende gronden van betrokkene ontvangen.
De zaak is behandeld op de openbare zitting van 14 november 2022, waar namens de officier van justitie een vertegenwoordiger van de CVOM en de gemachtigde van betrokkene zijn verschenen.

2..Het standpunt van betrokkene en de beoordeling

2.1
De termijnen en formaliteiten voor de procedure bij de kantonrechter zijn in acht genomen.
2.2
Betrokkene heeft het volgende aangevoerd.
Betrokkene heeft de gedraging ontkend, alsmede de bevoegdheid van de verbalisant en de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen.
Betrokkene stelt dat er ten onrechte geen staandehouding heeft plaatsgevonden. Betrokkene stelt dat uit toelichting van de verbalisant onvoldoende blijkt dat er geen redelijke mogelijkheid tot staandehouding was. De werkinstructie-corona vormt geen reden af te zien van staandehouding. Ook dat er sprake zou zijn van een solo, statische controle vormt op zichzelf evenmin voldoende reden om te kunnen vaststellen dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding zou zijn geweest. Omdat in het aanvullende proces-verbaal plotseling een andere reden voor het ontbreken van de staandehouding wordt opgegeven is er reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aanvullende verklaring van de verbalisant.
Betrokkene bestrijdt dat er sprake was van een mobiel elektronisch apparaat. De verbalisant heeft niet goed genoteerd wat voor mobiel elektronisch apparaat het zou betreffen en of dit apparaat verbonden is met het telecommunicatienetwerk.
Betrokkene verzoekt dan ook om de beschikking te vernietigen, alsmede aan betrokkene een vergoeding te doen toekomen voor de door hem gemaakte en nog te maken proceskosten.
Betrokkene ziet onvoldoende aanleiding om af te wijken van de door het hof toegepaste wegingsfactor licht (0,5).
2.3
De officier van justitie heeft het volgende overgelegd:
- een zaakoverzicht waarvan de inhoud - voor zover thans van belang- luidt:
“(…) Toelichting verbalisant: (…) Ik, verbalisant, zag dat de bestuurder van genoemd voertuig langs reed met in zijn/haar hand een elektronisch apparaat. (…)
Reden geen staandehouding: Verbaliseren op kenteken van het onderhavige feit is mogelijk maar vindt normaliter uitsluitend in uitzonderlijke situaties plaats. Vanwege de door de rijksoverheid ingestelde maatregelen in verband met het covid-19 (corona)virus en de door de politieleiding ingestelde “werkinstructie verkeershandhaving in verband met coronavirus” d.d. 15 maart 2020, waarin het verbaliseren op kenteken de voorkeur heeft boven het staandehouden, heb ik, verbalisant, de bestuurder van het genoemde voertuig niet staande gehouden. (…)”
- een op ambtsbelofte op 25 oktober 2020 door [naam01] , surveillant Eenheid Rotterdam, opgemaakt proces-verbaal.
- een op ambtsbelofte op 3 februari 2021 door [naam01] , surveillant Eenheid Rotterdam, opgemaakt proces-verbaal.
2.4
In het algemeen geldt dat van de juistheid van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal moet worden uitgegaan. Dit is slechts anders ingeval voldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld en aannemelijk gemaakt, op grond waarvan gerede twijfel aan de waarneming of de bevoegdheid van de verbalisant kan ontstaan.
2.5
Hetgeen betrokkene heeft gesteld is daartoe naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende. Gelet op de uitgebreide verklaring van de verbalisant in het aanvullende proces-verbaal ziet de kantonrechter in de enkele ontkenning van de gedraging van de betrokkene geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de waarneming.
Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat de verbalisant in dergelijke zaken na de waarneming dat tijdens het rijden een elektronisch apparaat wordt vastgehouden, na staandehouding het merk van de mobiele telefoon noteert. De verbalisant heeft verklaard dat hij een elektronisch apparaat, dat hij herkende als een telefoon, heeft waargenomen. De kennelijke opvatting van betrokkene dat de verbalisant bij de waarneming dat een bestuurder van een voertuig een of telefoon vasthoudt, tevens het merk van die telefoon moet waarnemen, vindt geen steun in het recht. De verklaring van de verbalisant bevat voldoende redenen van wetenschap om vast te kunnen stellen dat de gedraging is verricht.
De gedraging staat dan ook voldoende vast.
2.6
Op grond van artikel 5 Wahv wordt de sanctie opgelegd aan de kentekenhouder indien niet direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder van het voertuig is. De verbalisant mag de beschikking dus niet opleggen aan de kentekenhouder, indien de bestuurder van het voertuig redelijkerwijs kan worden staande gehouden. De verbalisant die de beschikking heeft opgelegd, heeft verklaard dat geen staandehouding heeft plaatsgevonden omdat hij een solo, statische controle uitvoerde en geen middelen of gelegenheid had om een staandehouding uit te kunnen voeren. In beginsel leent de – voor de mogelijkheid van staandehouding van belang zijnde – keuze van de ambtenaar voor de wijze waarop een verkeerscontrole wordt uitgevoerd zich slechts voor een uiterst marginale toetsing door de rechter. Uit de verklaring van de verbalisant volgt genoegzaam dat hij, nu het een solo, statische controle betrof zonder gebruikmaking van middelen zoals een dienstvoertuig, in redelijkheid niet tot staandehouding kon overgaan. De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de bevindingen van de verbalisant te twijfelen. Van een reële mogelijkheid tot staandehouding was geen sprake. Daarbij weegt mee dat geen rechtsregel voorschrijft dat voor een mobiele radarsnelheidsmeting twee verbalisanten nodig zijn. Aldus mocht worden volstaan met het opleggen van een sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder.
2.7
Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de sanctie behoort te worden gematigd dan wel geconcludeerd zou moeten worden dat deze in casu niet billijk is.
2.8
Het beroep is dan ook ongegrond.
2.9
Betrokkene heeft voorts aangevoerd dat de officier van justitie een dwangsom verschuldigd is omdat niet tijdig op het beroep tegen de inleidende beschikking is beslist. Het beroepsorgaan beslist op grond van artikel 7:24 lid 1 Awb binnen zestien weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken. De officier van justitie heeft voordat deze termijn was verstreken de beslistermijn met tien weken verlengd. Dat betekent dat de beslistermijn op grond van artikel 7:24 lid 4 Awb op 2 mei 2021 zou verstrijken.
Bij brief van 4 mei 2021 is de gemachtigde geïnformeerd over de inhoud van de beslissing van de officier van justitie. De gemachtigde heeft de ontvangst van die brief niet betwist en is daardoor dus op de hoogte geraakt van het feit dat een beslissing was genomen. Dit is na het verstrijken van de beslistermijn. Nu op 11 mei 2021 een ingebrekestelling is ontvangen, heeft de officier van justitie daarom geen dwangsom verbeurd.
2.1
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat er geen aanleiding tot het toekennen van een proceskostenvergoeding.

3..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart het beroep ongegrond.
wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare zitting.
861
Wanneer de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer bedraagt dan € 70,00 of uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard op grond van het niet tijdig stellen van zekerheid, staat ingevolge artikel 14 Wahv tegen deze uitspraak hoger beroep open binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift dient ingezonden te worden bij de kantonrechter (Postbus 50955, 3007 BS Rotterdam). Het is niet mogelijk om hoger beroep in te stellen per e-mail.
Datum toezending: