In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2022 een beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [naam kind01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 1 augustus 2022 een verzoek ingediend voor deze ondertoezichtstelling, omdat er zorgen waren over de thuissituatie van [naam kind01]. De moeder vertoonde wispelturig gedrag en er waren meldingen van ruzies in het bijzijn van de baby. De kinderrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, zoals bedoeld in artikel 255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek.
Tijdens de zitting heeft de moeder haar standpunt toegelicht en ontkend dat er sprake was van een ruzie. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de zorgen over de thuissituatie van [naam kind01] ernstig zijn en dat een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de acute en ernstige bedreiging voor het kind weg te nemen. De kinderrechter heeft besloten dat [naam kind01] voorlopig onder toezicht wordt gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van drie maanden, met ingang van 3 augustus 2022.
De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat er een veilige en rustige thuissituatie voor [naam kind01] is en dat er gekeken moet worden naar de rol van de ouders en de ondersteuning die zij nodig hebben. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022, en is schriftelijk vastgesteld op 11 augustus 2022.