In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Costa Rica in 1986. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot doodslag, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde en bewezenverklaring voor het subsidiair ten laste gelegde, wat betreft poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar heeft de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard. De verdachte had op 7 november 2021 in Capelle aan den IJssel met een mes in de rug van het slachtoffer gestoken, maar het voorgenomen misdrijf was niet voltooid.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder en de impact van de straf op haar kinderen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het opleggen van een straf in dit geval geen strafrechtelijk doel dient en heeft daarom besloten om geen straf of maatregel op te leggen, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte eerder was geschorst. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.