In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep en eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.A.N. Bartels. Eiseres had een voorlopige aanslag waterschapsbelastingen van € 278,34 ontvangen, waartegen zij bezwaar had aangetekend. Het bezwaar werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft eiseres op 19 oktober 2022 verzocht om een volmacht en aanvullende stukken over te leggen die de relatie tussen eiseres en de vennootschap [B.V. X] verduidelijken. Eiseres heeft hierop gereageerd, maar heeft niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat zij dezelfde vennootschap is als [B.V. X]. De rechtbank heeft eiseres meerdere keren de gelegenheid gegeven om de benodigde stukken te overleggen, maar deze zijn niet tijdig ingediend.
Tijdens de zitting op 5 december 2022 heeft de gemachtigde van eiseres opnieuw verzocht om uitstel voor het indienen van stukken, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.