In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de heffingsambtenaar van de gemeente Maassluis en eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.A.N. Bartels. De zaak betreft een bezwaar tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2020, welke door de heffingsambtenaar op 30 november 2020 was vastgesteld op € 13.429,66. Eiseres heeft op 8 januari 2021 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 5 december 2022 is vastgesteld dat het bezwaarschrift pas op 24 maart 2021 door de heffingsambtenaar is ontvangen, wat ruimschoots na de wettelijke termijn van zes weken na de dagtekening van de beschikking is. De rechtbank heeft overwogen dat de termijnoverschrijding niet kan worden toegerekend aan eiseres, omdat zij geen verschoonbare termijnoverschrijding heeft aangetoond. De gemachtigde van eiseres heeft tijdens de procedure geen specifieke argumenten aangedragen die de termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en heeft het beroep ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn op het moment van uitspraak nog niet was overschreden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.